
Het kunstencentrum en de gaten in de markt
Op 22 september 2008 bestond Vooruit 25 jaar. In dezelfde maand vierde Kaaitheater zijn 30ste verjaardag. Onderstaand artikel verscheen in Muziek en Woord; ik heb het ingekort en herwerkt.
Het begon met een andere verjaardag.
In 1977 werd de 100ste verjaardag van de KVS gevierd. Hugo De Greef, op dat moment werkzaam bij de Beursschouwburg, kreeg een budget van krap een miljoen Belgische frank (€ 25.000), om de jarige een geschenk aan te bieden: nieuw theater. Het geld voor dit festival voor avantgarde-theater kwam van Coca-Cola (waar op dat moment een theaterminnaar het promotiebudget beheerde), de inspiratie van het Festival de Nancy en van Ritsaert ten Cates Mickery Theater.
Wie vandaag de Beursschouwburg bezoekt, kan het zich niet voorstellen, maar toen De Greef er werkte, specialiseerde dit huis zich in schooltoneel. Overdag werden er klasjes aangevoerd om naar een stuk te komen kijken, ’s avonds was de publieksopkomst erg matig. ‘Er kwam geen kat naartoe’, vat De Greef samen. Tot op het moment dat Jari Demeulemeester in de Beursschouwburg gedropt werd. Hij moest leven in de brouwerij brengen en trok daarvoor de Vlaamse muziekscène aan. Langzaamaan werden ook spraakmakende Nederlandse groepen uitgenodigd. Radeis, het gezelschap van Josse De Pauw, dook op in de Beursschouwburg. Er ontstond een sfeer, een kruisbestuiving, kortom: de mayonaise pakte.
Toen De Greef zijn eerste Kaaitheaterfestival organiseerde, werd zowel het muzikale als het jonge talent overgeheveld. De curator bestelde meteen zo veel mogelijk buitenlandse gasten. De enige Vlaamse groep op die eerste editie van het festival was de Internationale Nieuwe Scène – wat best wel wat kwaad bloed zette in de theaterwereld.
Veel kwader waren de bezoekers van Viking, het extreem-rechtse café meteen naast het theatercentrum. De buitenlandse gasten kwamen niet zelden met politiek getint, links georiënteerd theater. ‘Het was de Baader Meinhoff-tijd’, zegt De Greef. ‘Die Rote Rübe, agitproptheater uit München, mocht niet eens het land binnen, als we geen borg van 100.000 frank betaalden.’
‘Aan de KVS had je twee café’s: Waltra en Viking. In Waltra verzamelden de progressieve Vlamingen – progressief in de toenmalige betekenis en vooral in hun eigen ogen – terwijl in Viking de voorlopers van het Blok (Were Di, bijvoorbeeld) kwamen. Die keken natuurlijk met argusogen naar onze Duitse bezoekers en belden voortdurend de politie om te klagen over nachtlawaai. Dan stond je een uur lang de politie te zeggen: “Wacht maar efkes, ’t zal bijna gedaan gaan zijn.”’
De markt als gatenkaas
De Vlaamse theatermarkt vertoonde enkele opvallende gaten en De Greef wou die vullen met het beste van het beste. ‘In de inleiding van één van de festivalbrochures schreef ik dat elke voorstelling op de agenda vormaspecten had die je in Vlaanderen wel vond, maar lang niet zo goed als in het buitenland. Het kwam erop neer dat we best wat konden leren van het buitenland. Heel eigenwijs en pretentieus, maar achteraf bekeken heeft Kaaitheater ons theaterlandschap onmiskenbaar beïnvloed. Ik ben echt niet de enige die dat beweert. Maria Magdalena van Jan Decorte en Rosas danst Rosas zijn maar twee historische voorstellingen die Kaaitheater geproduceerd heeft. We brachten Steve Paxton, The Wooster Group, later ook Heiner Goebbels. Ik vind het niet pretentieus om te zeggen dat die namen ons theater veranderd hebben, dat is gewoon een feit. Ze zijn gezien. Ivo Van Hove en Jan Lauwers hebben geleerd van The Wooster Group. Punt.’
De start van Vooruit situeerde zich in een periode waarin beginnende kunstenaars geen toegang hadden tot de grote huizen, bevestigt Stefaan De Ruyck, de huidige directeur van Vooruit. Ook dit kunstencentrum vulde enkele gaten in de markt, maar dat is een langzame ontwikkeling geweest. Het begrip “kunstencentrum” bestond nog helemaal niet toen het gebouw zijn nieuwe functie kreeg, benadrukt De Ruyck. De programmering was in het begin behoorlijk ruim en pragmatisch; er moesten inkomsten gegenereerd worden. Daarbij was men sterk gericht op de buurt en de stad. Pas later, na het podiumkunstendecreet van 1991, verschoof de focus naar het artistieke – een verschuiving die intussen weer een beetje is bijgesteld. ‘Vooruit heeft door zijn plaats in de stad per definitie een maatschappelijke rol te spelen’, meent De Ruyck. ‘Men onderschat vaak hoe bepalend dat gebouw is. Het heeft zo veel mogelijkheden dat je haast automatisch tot een gediversifieerde invulling komt.’
De Ruyck wil dan ook niet horen dat Vooruit de laatste jaren verzeild is geraakt in een niche-sfeer. Het aanbod is veel ruimer, zegt hij, ‘alleen hebben we in de communicatie vaak meer de klemtoon gelegd op festivals en moeilijker genres. Vooruit pioniert bijvoorbeeld in mediakunsten. Dat is uiteraard een niche. We tonen werk van kunstenaars die nieuwe vormen zoeken; het is logisch dat je daarvoor niet snel een groot publiek vindt. Anderzijds hebben we ook een anachronistisch concept als het boekenprogramma uitgeprobeerd en dat blijkt een heel breed publiek aan te spreken. Het belangrijkste is misschien dat Vooruit het opiniërende weer in de programmering gebracht heeft. De oorlog in Irak, milieu, huisvesting, verrechtsing... Het is allemaal al aan bod gekomen. We spelen onze rol op het vlak van de kunsten, op het vlak van het sociaal-artistieke én in de facilitering van het debat. Dat aanbod heeft op de stad een grote impact.’
Baksteen in de maag
De geschiedenis van Vooruit is niet te vertellen zonder hulde te brengen aan het gebouw. ‘Iedereen kende het gebouw, iedereen kende de historiek van verval’, vertelt De Ruyck. ‘De plek was opgegeven. Men vond het gebouw waarschijnlijk te omvangrijk, de uitdaging te groot. De pioniers, Erik Temmerman en Rik Vandecaveye, hebben toch een begin gemaakt met de ingebruikname en dat veroorzaakte een grote opwinding in Gent. Het was een gewaagd project, of beter: een krankzinnig idee. Erik heeft me nog verteld over hun business model van toen: de renovatie van het gebouw zou gefinancierd worden met de opbrengsten van het café. Wat een ongelooflijk engagement en wat een ongelooflijke naïveteit! Ik mag dat wel zo noemen, denk ik; ze zullen daar niet kwaad om worden. Het is juist die mentaliteit die het gebouw gered heeft.’
In 1987 werd de vzw die het Kaaitheaterfestival organiseerde opgeheven en de vzw Schaamte, een organisatie die de rol van productiehuis vervulde, werd omgevormd tot de huidige vzw Kaaitheater. De overgang van festival naar jaarwerking verliep echter niet zonder kleerscheuren. Het idee bestond dat er een publiek was opgebouwd voor de voorstellingen die het festival toonde en dat dit publiek met alle plezier ook op andere dagen van het jaar naar Kaaitheater zou komen. Dat bleek een misrekening: de factor “festivalsfeer” was veel belangrijker dan men dacht. Het werden zes moeilijke eerste jaren, met een werking die versnipperd was over meerdere Brusselse zalen, tot in 1991 het Lunatheater in beeld kwam. Kaaitheater en Ancienne Belgique, allebei op zoek naar een geschikt podium, vroegen de overheid om het voormalige revuetheater aan de Sainctelettesquare in gebruik te mogen nemen. Hugo Weckx, op dat moment Minister van Cultuur, regelde dat in 1993.
Op de kaart
Hugo De Greef wijst op de rol die Kaaitheater gespeeld heeft in de carrières van onze grote namen. Niet alleen werden de belangrijkste gezelschappen naar Brussel uitgenodigd, door zijn immer groeiende netwerk aan contacten raakten de Vlamingen bekend over de grenzen. ‘We hadden natuurlijk het geluk dat er op dat moment kunstenaars waren die hoogkwalitatief werk maakten. Gérard Violette van het Théâtre de La Ville kon ik overtuigen om naar Brussel te komen, in mijn klein wagentje te stappen en naar Turnhout te rijden, waar die avond Rosas danst Rosas te zien was. Je zet die man in de zaal, gaat iets drinken in de cafetaria, in de hoop dat hij een beetje content buiten komt. Hij komt wild enthousiast buiten en Rosas stond wekenlang in Parijs, voor volle zalen.’
De Ruyck is het daarmee eens: Kaaitheater heeft, door snel te gaan produceren, een internationale invloed verworven. Gent is pas later gevolgd, met de coproductie van voorstellingen van huisgezelschappen als Blauwe Maandag Compagnie, Les Ballets C de la B en Arne Sierens.
Welk festival is vandaag vergelijkbaar met het Kaaitheaterfestival van weleer? Volgens De Greef: Lowlands. ‘Oorspronkelijk een rockfestival, heeft Lowlands nu ook ruimte voor literatuur, moderne dans, beeldende kunst – noem maar op. Ze bereiken een publiek dat nooit uit zichzelf naar het Holland Festival zou komen. Op Lowlands wordt dat publiek nu geconfronteerd met een verbijsterende multidisciplinariteit.’
Bedreigend
Kunstencentra als Kaaitheater en Vooruit hebben buitenlandse grootheden op onze artistieke kaart gezet. Maar die ontdekkingsfunctie hebben de huizen al een tijdje niet meer. Dat lijkt logisch: er gapen niet meer zo’n grote gaten in het Vlaamse podiumaanbod als drie decennia geleden.
De Greef heeft niettemin bedenkingen bij de huidige koers van de kunstencentra. Hij betreurt de profielvervlakking: er zijn geen grote verschillen meer tussen stadstheater, kunstencentra en grote cultuurcentra. ‘Het is hetzelfde aanbod. Hun ambities lopen ook gelijk: zelf produceren, langdurige relatie opbouwen met kunstenaars, er vroeg bij zijn... De KVS profileert zich niet meer in de eerste plaats als podium voor theater, maar als kunstencentrum. Een goed kunstencentrum, hoor, maar waarom zou je een tweede Kaaitheater nodig hebben in Brussel? Het beste voorbeeld is een voorstelling als Nine Finger: dat is echt een Kaaitheaterproductie, maar ze wordt gemaakt door de KVS. Dat is geen probleem, maar het zegt iets over de vervaging. Er zou weer nagedacht moeten worden over constellaties en contexten. Neem bijvoorbeeld de KVS en Kaaitheater. Die zijn ongeveer even groot. Is dat wel groot genoeg? Zouden die niet beter samengaan? Zijn al die projecten niet te veel in zichzelf gekeerd? Te veel bezig met de eigen stad of wijk? Waar is de internationale trekkersrol? Waar is de ambitie om die rol terug op te nemen?’

De Ruyck ziet ‘een zekere neiging tot conservatisme’: er zijn sinds begin jaren ’90 zeer veel nieuwe structuren bijgekomen en hoewel versmeltingen zeker nut zouden hebben, hecht iedereen sterk aan de eigen structuur. ‘Het theaterveld is heel complex geworden en we zullen het toch anders moeten gaan ordenen. De grote huizen hebben een belangrijke, aansturende rol te spelen. Vooruit kan in Gent die rol niet weigeren.’
De directeur van Vooruit verwacht veel van de cultuurindustrieën, maar dat zal een reorganisatie binnen de gesubsidieerde sector niet kunnen voorkomen: ‘Voor organisaties die rond hele kleine kernen mensen gebouwd zijn, die een haast familiaal karakter hebben, is het idee dat de subsidie niet eeuwig blijft komen, een ongelooflijk bedreigend idee. Ik heb daar alle begrip voor. Men vecht voor zijn boterham. Maar is dit de meest aangewezen manier om het Vlaamse theater in leven te houden?’ Hij vreest dat het verhaal van de stadstheaterrevolutie zich zal herhalen: bij de hervorming van de drie grote stadstheater werd een hele generatie acteurs weggestuurd. ‘Dat werd als een generatiemoord bestempeld, ook al was het duidelijk dat die gezelschappen artistiek uitgewoond waren. En wat zien we nu? Een aantal van die mensen heeft een tweede carrière gevonden, op de televisie of in het commerciële circuit. Mensen als Jo Demeyere hebben een kwaliteitsinjectie gegeven aan onze televisieproducties. We zullen opnieuw moeten nadenken over een goed begeleide, verantwoorde generatiewissel. Dat is een sectoriële verantwoordelijkheid. Het wordt een artistieke en sociale puzzel, die onvermijdelijk gelegd zal moeten worden.’
Hugo De Greef houdt ten slotte een pleidooi voor de kunstenaar: ‘In de tentoonstellingswereld is een curator een artistiek persoon. In het theater is dat nooit zo geweest. De gewoonte was dat men een kader zocht om het werk te presenteren van kunstenaars die een curator persoonlijk interessant vond. Nu zie je meer en meer dat theaterprogrammatoren concepten gaan ontwikkelen. Ze zoeken vervolgens kunstenaars die dat concept “invullen”. Daar heb ik het lastig mee als basisidee. Ik heb er veel over gediscussieerd met Anja Smisdom, die Johan Reyniers na mijn vertrek de eerste jaren in Kaaitheater heeft bijgestaan. Zij was sterk geïnteresseerd in genderproblematiek en zocht kunstenaars die daar commentaar bij leverden. Ik vind: laat die kunstenaars nu maar gewoon werken. Geef hén de mogelijkheid om iets te vertellen.’