
Eerste eeuw na Christus. De theatertechnicus Gaius vlucht Rome uit. Hij zoekt een onderkomen in ‘het land van de koude boeren’, het latere België. Daar woont een bevriende wapenhandelaar, met de weinig subtiele naam Crapularius.
Crapularius bezit in Aginahamma (Ename, Oost-Vlaanderen) een architecturaal curieuze villa, waarin hij een luxeleventje leidt. Hij stoeit er met zijn minderjarige seksslaafjes en zijn twee berenwelpen. Hij neemt baden in stront en vreet zich een ongeluk. En hij spoort Gaius aan om hem te vertellen wat hem overkomen is, ondertussen publiekelijk ‘zijn darmen luchtend’. Gaius gaat daar graag op in, omdat hij wil dat ‘een ander mens in de grot van zijn bestaan’ kijkt.
Gaius’ problemen begonnen met een uitnodiging van keizer Nero. Die wou hem per direct in Rome zien, maar de missive vermeldde geen reden. Is Gaius’ relatie met een christelijke prostituee de keizer ter ore gekomen? De “vissenaanbidders” (d.w.z. christenen) zijn een ongewenste sekte. Dit kan fout uitpakken voor Gaius.
In veel romans zouden de gebeurtenissen in het (Belgische) heden niet meer zijn dan een kader voor Gaius’ verhaal. In Gaius zijn de twee verhaallijnen bijna even belangrijk. De strapatsen van Crapularius onderbreken regelmatig de flashback. En er is meer aan de hand. Gaius vermoedt dat Crapularius’ woning een geheim verbergt. Hij ontdekt verborgen deuren, de dildoverzameling van wijlen Crapularius’ obese echtgenote en aanwijzingen die hem doen betwijfelen of hij daar in Aginahamma wel echt veilig is. De lezer heeft de volledige flashback nodig om Gaius’ vermoedens te begrijpen.
Gaius is Johan de Booses eerste roman sinds het veelgeprezen Bloedgetuigen. Het is ook deel 1 van een romantrilogie, Het vloekhout. Elk deel daarvan speelt in een ander tijdvak, telkens een moment in de geschiedenis waarop men meende dat de wereld zou vergaan. De Boose heeft zichzelf deadlines opgelegd. Deel twee van de trilogie, dat zich zal afspelen in de veertiende eeuw, moet al in juni bij de uitgever ingeleverd worden. Deel drie, gesitueerd in 2062, in december. Een onderneming! Het vloekhout, overigens, is het hout waartegen Jezus Christus gekruisigd werd. De trilogie vertelt in zekere zin ook de geschiedenis van het christendom, vanaf zijn prilste begin als sekte tot zijn einde (?) in 2062. Jezus speelt een bijrolletje in Gaius. Gaius heeft ‘Jesjoea’ persoonlijk gekend; ze frequenteerden hetzelfde bordeel, bereden dezelfde hoer. Een fragment van het kruis waaraan Jesjoea genageld werd, is in Gaius’ bezit.
Traditioneel hadden historische romans een cerebraal, idealiserend karakter. Maar dat is al lang niet meer zo: hedendaagse beoefenaars van het genre zullen er juist de nadruk op leggen dat het verleden vuiler, vettiger, meer in your face was dan ons heden. Achteraf bekeken is het vreemd dat Johan de Boose, nooit vies geweest van overdaad in zijn romans, zich nu pas aan dit genre waagt.
Gaius is van bij de start een action painting van een roman, zowel structureel als in de beschrijving van het tijdvak. Wat dat laatste betreft: verbraste voeding, wreedheden en stront zijn alomtegenwoordig in Gaius. Het komt allemaal in klodders en vegen op De Booses canvas terecht. En wat de structuur betreft: die smeuïge sketches worden zonder veel poespas achter elkaar geplakt. Tempowissels zijn bruusk, naar een harmonische opbouw is niet gestreefd.
Wat je zo te zien krijgt, is een uitzinnige schildering van een genade- en smakeloze wereld, waarin de machtigen op pervers achteloze wijze omgaan met het leven van mens en dier. De Booses personages zijn net virussen: ze vreten hun omgeving kapot. Dat er een verband is met ons heden, hoeft amper gezegd. Tot twee keer toe laat De Boose de term ‘bunga bunga’ vallen en daarmee weten we dat we ons eigenlijk in het Europese heden bevinden. Per slot van rekening is ook ons heden geobsedeerd door apocalyptisch denken – u bent de mayakalender toch nog niet vergeten?
De religieuze fanatici zijn, in dit vermomde heden, niet de moslims, maar de christenen, die graag hun lichaam offeren als toorts voor Keizer Nero: het einde der tijden is tóch nabij.

In deze heksenketelachtige roman komen niet alle thematische lijnen echt tot hun recht. Zo wordt er, in het laatste derde van de roman, een onthulling gedaan over keizer Nero’s interesse voor Gaius. Deze onthulling, die in een bladzijde of drie wordt afgehaspeld, gaat verloren in het kermistumult van de roman. Dat is een spijtige zaak, want na verloop van tijd raakt de lezer afgestompt door al die bunga bunga. Gaius’ Romeinse activiteiten waren nu net nodig om de sfeer te doen kantelen. We hadden moeten verzeilen in Salò o le 120 giornate di Sodoma, maar bleven steken in La grande bouffe.
Volgens mij is dat een gemiste kans, maar dan ga ik misschien te veel uit van wat in een klassiekere roman zou gebeuren. Dit is geen historische roman van Marguerite Yourcenar of Arthur Japin. Wellicht hoort Gaius eerder thuis in de regionen van de shock art. Kunst die de toeschouwer juist onaangenaam wil treffen. Die het lelijke en het stuitende opzettelijk opvoert. En dat is allerminst een hedendaagse trend: shock art laat zich moeiteloos terugvoeren tot de afschuwwekkende schilderingen van de hel in middeleeuwse kerken, of tot Satyricon, het literaire meesterwerk van Petronius (overigens één van de nevenpersonages in De Booses roman).
Daarmee maakt De Boose het zich uiteraard niet makkelijk. Shock art is een fatale evenwichtsoefening: het kunstwerk wil onze afkeer oproepen, maar als het daarin slaagt, richt die afkeer zich al gauw tegen het kunstwerk zelf. De vertaling naar literatuur is nog moeilijker: een lelijk kunstwerk is in één oogopslag bekeken, een romancier moet zijn lezers toch voldoende weten te verleiden om hem driehonderd bladzijden te blijven volgen.
Gaius vertoont als kunstwerk dezelfde overdaad en decadentie die de auteur portretteert. Er zou een bijsluiter bij moeten zitten, om te waarschuwen voor literaire indigestie.
Het is een bekend bezwaar: zelfs de meest lovende recensie van Bloedgetuigen stipte aan dat het boek zwaar op de maag lag.
Niettemin is het een interessante spanning die De Boose hier aanraakt. Onze tijd wordt immers allerminst gekenmerkt door een hang naar overdaad. Overheden overtreffen elkaar in austerity, soberheid. Toen de bunga bunga-feesten van Silvio Berlusconi in de kranten kwamen, stond Europa op zijn kop: uitspattingen en publieke decadentie worden niet geapprecieerd. Maar onder de vlag van soberheid en Germaanse ingehoudenheid, woedt het virus voort. We consumeren als gekken. De Europese Unie verkwist handenvol geld door elke maand te verhuizen. We grazen onze landschappen verder kaal. Godsdienst en bijgeloof woekeren als onkruid.
En dan is er nog de rol van cultuur in dit verhaal. Het is bekend dat kale, sobere en ingehouden literatuur algemeen een goede beurt maakt bij de kritiek. Nederlandse critici zullen Vlaamse schrijvers wat losser aan de leiband houden en hun ietwat exuberantere taalgebruik door de vingers zijn – wij zijn exotisch, nietwaar? Je zou kunnen argumenteren dat de literatuur wordt afgeschermd van de overdaad die onze cultuur in het algemeen kenmerkt. We willen dat het een oase van soberheid blijft. Natuurlijk is het dan ergerlijk, als een auteur het heden zo nadrukkelijk naar de oase brengt. Het gebeurt niet vaak, maar àls het gebeurt, kan het flink wat impact hebben. Een geslaagd voorbeeld is American Psycho van Bret Easton Ellis.
Ik ben er niet van overtuigd dat Gaius de overkant van het slappe koord haalt. Een zorgvuldiger compositie en een minder laconieke aanpak van onderwerpen als geweld en marteling, hadden de roman veel en veel beter kunnen maken. Maar het is zeker een kunstwerk dat tot nadenken stemt, in tegenstelling tot veel genietbaardere, makkelijker verteerbare romans.
Johan de Boose, Het vloekhout, deel 1: Gaius.
De Bezige Bij Antwerpen, 318 bladzijden, € 19,95. Deze recensie verscheen in de Standaard der Letteren van vrijdag 24 mei.
Satyricon werd geschreven door Petronius.
BeantwoordenVerwijderenU hebt gelijk, ik haalde mijn "ussen" door elkaar. Dank voor de correctie.
BeantwoordenVerwijderen