vrijdag 7 juni 2013

Het zijn geen mensen

Wat er gebeurt, stelt werkelijk niets voor. De ontruiming van een Palestijns dorp, in de nadagen van de Onafhankelijkheidsoorlog. Er is geen strijd; alleen maar Israëlische militairen die de achtergebleven bewoners van het plaatsje Chirbet Chiz’a (voornamelijk vrouwen, kinderen, bejaarden en gehandicapten) uit hun dorp drijven en in vrachtwagens doen stappen. Het stelt niets voor, een detail in een beëindigde oorlog, een komma in een zin. 
Er zindert wel iets. In de eerste hoofdstukken heerst de verveling: het is te warm, de ontruiming van het zoveelste Arabische kutdorpje kan de manschappen niet schelen, er is lamlendig gezeur heen- en weer. Af en toe spreken ze met de grootst mogelijke minachting over de Arabieren. Minachting – het is te warm voor haat. 
De ik-verteller kijkt om zich heen. En wat hij ziet, is levend land. Het verhaal van Chirbet Chiz’a gaat over de verovering van land en dus is van het land zelf een personage gemaakt. Het kijkt de soldaat beschuldigend aan, omdat het weet dat het dit jaar niet bewerkt zal worden: 
ik zag met mijn geestesoog een hand, die daar achteloos WORDT NIET GEOOGST schreef en vliegensvlug door de hele akker en het naastgelegen veld trok. 

Wordt het afvoeren van de dorpelingen bemoeilijkt door een grote plas water, midden op de weg, dan is ook die plas een personage. Het is echt te warm voor iedereen:
een langgerekte plas die zo grappig was geweest om rustig midden op de weg in slaap te vallen. 

Het verhaal van Chirbet Chiz’a werd geschreven in 1949. Dat is een jaar na de feiten die erin verhaald worden. Het geldt als een klassieker van de Israëlische literatuur, maar pas een jaar of vijf geleden bereikte het de internationale markt. In Israël zou het boek blijvend controversieel zijn, iets wat ik best wil geloven, maar niet kon controleren: uitgevers zijn er happig op hun producten als ‘controversieel’ op te voeren en soms is er niets meer gebeurd dan een storm in een glas water. Of de ontruiming van één of ander dorp waarvan niemand zich de naam herinnert, inderdaad. 
Maar het punt is natuurlijk dat de (al dan niet fictieve) naam Chirbet Chiz’a wèl onthouden wordt. Door deze novelle. Het boek herinnert er aan dat oorlogen leiden tot ontmenselijking van de vijand, en dat het Israëlische leger daar geen uitzondering op vormde: ‘Hou toch op over die Araboesjim –het zijn geen mensen’. Ook al is de staat Israël een schitterend project, ze is ontstaan op dezelfde smerige manier waarop naties nu eenmaal altijd ontstaan. 
De vergelijking die onvermijdelijk bij je opkomt (tussen die gedeporteerde Arabieren in vrachtwagens en de opgepakte Joden in goederenwagons) wordt inderdaad verwoord, heel voorzichtig, in één zinnetje, dat ook nog eens tussen haakjes staat. Begrijpelijk: de wonden van WO II waren in 1949 nog erg vers en de vergelijking loopt mank: deportatie is niet hetzelfde als massamoord. De auteur is uitvoeriger over een andere parallel. Aan het eind van het boek realiseert de verteller zich opeens wàt hem tegenstaat aan de routineuze ontruiming van het Arabische dorp: 
Wij zonden hen in ballingschap. (...) Ik was nooit in de diaspora geweest (...), ik had nooit geweten hoe dat was... Maar ik was erover aangesproken, er was me van allerwegen verteld, geleerd en ingepompt, in boeken en kranten, overal: ballingschap. (...) Wij, Joden, legden hun die ballingschap op.

En omdat het land altijd het laatste woord heeft, lezen we niet dat de verteller zich omdraait en wegkijkt, nee, wat er gebeurt is het volgende: ‘Ik kon niet blijven staan waar ik stond. De plek verdroeg me niet meer.’ 

De geschiedenis wordt geschreven door de winnaars, dat is bekend. Het indrukwekkende aan Het verhaal van Chirbet Chiz’a is dat de winnaars voor één keer nuance en eerlijkheid in hun verhaal hebben gelegd. Deze novelle is politiek brandbaar materiaal, dat zie je meteen, het materiaal krijst om een reactie, en juist daarom moet je bewondering opbrengen voor de manier waarop de auteur zijn lezers een traag leestempo oplegt. Ook al telt deze novelle amper negentig bladzijdjes, je jaagt er niet in één ruk doorheen. De taal zuigt, en vertraagt je leestempo zoals modder je wandeltempo aantast. S. Yizhar (1916-2006) moet geprezen worden voor de literaire houdgreep op de werkelijkheid die hij hier vertoont. 

Pietluttige slotbedenking. Ja, het is mooi dat een klassieker van een onbekende en dode schrijver toch vertaald raakt in het Nederlands... maar moest het echt zo’n lelijk en flutterig boekje zijn? Blijkbaar is op het laatste nippertje het coverbeeld nog aangepast: de chanoekia die te zien was in de aanbiedingsfolder is vervangen door een grijzige, verre van uitnodigende stockfoto van een Israëlische soldaat. Die rode bol, linksonder, wendt voor een sticker te zijn, maar is gewoon op het omslag gedrukt. ‘Pijnlijk belangrijk’, staat er in de bol. Ian McEwan zou dat gezegd/geschreven hebben. Bron: onbekend. Raar, want ‘pijnlijk belangrijk’ zijn de laatste woorden van het nawoord van Michaël Zeeman. Wat zal het nu zijn, jongens? Wie heeft wat gezegd of geschreven? 
Niettemin, een heel bijzonder boek, dit. 

S. Yizhar, Het verhaal van Chirbet Chiz’a. Athenaeum – Polak & Van Gennep, 100 blz., € 14,95. Vertaald uit het Hebreeuws door Ruben Verhasselt. Deze bespreking uit de losse pols schreef ik exclusief voor mijn blog.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten