woensdag 12 juni 2013

Op een fond van oudroze



Louis Couperus weerstaat de tand des tijds: zijn werk wordt herdrukt en gelezen. Jonge lezers vinden hem echter steeds moeilijker... 


Eind mei brachten de Nederlandse posterijen een collectietje postzegels uit, met beeltenissen van gecanoniseerde schrijvers: Adriaan Roland Holst, Simon Carmiggelt, Gerrit Kouwenaar, Godfried Bomans en Louis Couperus. Het portret van deze laatste werd gedrukt met als steunkleur ‘oudroze’.
Het is een smaakvolle postzegel, en toch wringt er iets met dat ‘oudroze’. Het vat de clichés over Couperus perfect samen: een auteur van oubollig werk, dat alleen nog gesmaakt wordt door homo’s. ‘Er wordt vaak een soort tuthola van die man gemaakt’, zei NRC/Handelsblad-columnist Bas Heijne, in een recente uitzending van De wereld draait door. Heije publiceert later dit jaar een boek over Couperus, De mystiek der zichtbare dingen, én een tv-documentaire, Lila inkt, waarin hij de auteur wil ontdoen van de ‘saus van nostalgie’. 

Louis Couperus werd geboren op 10 juni 1863. De wet van de mooie ronde getallen dicteert dus dat we dit jaar zijn 150ste verjaardag vieren. Hij schreef een omvangrijk oeuvre bij elkaar, in de jaren ’80 en ’90 ondergebracht in een verzameld werk dat maar liefst vijftig delen telde. Couperus groeide op in de gesloten wereld van de Haagse bourgeoisie, een milieu waarin hij zijn bekendste werk (en doorbraakroman) Eline Vere (1889) situeerde. Ook de cyclus De boeken der kleine zielen (1901-1903) speelde zich af in het Den Haag van de late 19de eeuw, en kende een groot succes. 
Veel interessanter voor de Vlaamse lezer is dat Couperus een onrustige natuur was, die liefst zo min mogelijk tijd in het benepen Den Haag doorbracht. Hij woonde in een pension te Nice, inspiratiebron voor zijn echtscheidingsroman Langs lijnen van geleidelijkheid (1900). Hij bezocht Nederlands-Indië en voorzag de val van het koloniale bewind aldaar in De stille kracht (1900). Hij verbleef in Rome, waar hij onder meer schreef aan De berg van licht (1905), een historische roman waarin homoseksualiteit een grote rol speelt – een waagstuk, in een tijd die niet openstond voor ‘de zonde van Sodom’ en voor een auteur die netjes getrouwd was en zich nooit openlijk heeft uitgesproken over zijn seksuele oriëntatie. Hij reisde door het diepkatholieke Spanje en keerde terug met een roman over de val van de laatste Arabische heerser van Spanje, De ongelukkige (1915). En op gevorderde leeftijd werd hij, als correspondent van de krant Haagsche Post, naar ‘Nippon’ gestuurd; uiteraard kwam hij terug met een reeks Japanse schetsen en korte verhalen, postuum verzameld in Het snoer der ontferming (1924). 

Een feestjaar dient om het oeuvre van een auteur in leven te houden, maar bij Couperus is de uitdaging vooral om een aantal titels te herontdekken. Weg te raken van de toppers en de oud-roze verwachtingspatronen. Niettemin zal de die hard-fan dit jaar zeker aan zijn trekken komen. Deze week verschijnt al een kanjer van een boek, met meer dan duizend bladzijden brieven van Couperus (De correspondentie, bij Athenaeum – Polak & Van Gennep). Je kan gaan wandelen in De Steeg, de gemeente in Gelderland waar Couperus zijn oude dag sleet. Het Japanmuseum in Leiden organiseert vanaf 14 juni een expo over Couperus en Japan. Dan is er nog een expo over Couperus en de oudheid, in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, een kookboek en een reeks goedkope herdrukken van zijn romans.

Dat laatste is uiteraard het belangrijkste. Tentoonstellingen zijn mooi, maar een auteur die je alleen nog maar vindt in het antiquariaat, is dood. Zolang uitgevers brood zien in heruitgaven, is er hoop voor Couperus. 
De gezondheid van Couperus’ oeuvre is een verhaal van enerzijdsen en anderzijdsen. Ja, er verschijnen nog steeds herdrukken, maar dat zijn bijna altijd dezelfde titels. Met de herdruk van De ongelukkige ligt er nu weer eens een “nieuwe” Couperus in de boekhandel. En ja, Couperus wordt nog gelezen, maar sterven zijn lezers niet uit? De stille kracht, bijvoorbeeld, is toch vooral populair bij mensen die nog een band met Nederlands-Indië hebben. 
Jonge lezers, de lezers van morgen dus, hebben het lastig met Couperus. Dat kwam Gé Vaartjes, neerlandicus, vertellen op het meest recente Couperus-symposium, dat op 23 mei in Den Haag plaatsvond. Onderwerp: Couperus’ taal. Dat die taal complex was, werd op dat congres nog eens in de verf gezet door de taalkundige Marc van Oostendorp, met een opsomming van technieken die Couperus kon inzetten. De auteur gooide het onderwerp of het belangrijkste element van de zin helemaal naar achteren, op een manier die on-Nederlands aandoet. Hij knutselde samenstellingen (‘het maandauwige gras’) en maakte werkwoorden van allerlei andere woorden (‘gouden’ en ‘blauwen’).
Er is echter niet één Couperusstijl, waarschuwde Van Oostendorp. Ging hij in de historische romans voluit voor taalmuziek, zinnen omgooiend, werkwoorden verzinnend en de partituur punctuerend met een overvloed aan accenten en leestekens, dan kon hij in andere romans vloeiende dialogen schrijven die amper verouderd aandoen. Een wisseling van taalregister kan zijn houding tegenover personages verraden: antipathieke personages raken wel eens opgezadeld met minder mooi Nederlands! 
Complexe of ongewoon gestructureerde zinnen zijn echter moeilijk leesbaar, als je amper grammaticaonderwijs hebt genoten. De afstand tussen Couperus en jonge lezers wordt ‘met zevenmijlslaarzen’ groter, aldus Gé Vaartjes. De neerlandicus, die momenteel schrijft aan een biografie van Godfried Bomans, is ook docent en ondervindt aan den lijve hoe jonge mensen reageren op Couperus’ boeken. De Franse woorden die de Haagse bourgeoisie aan het eind van de 19de eeuw bezigde, zijn Chinees voor Nederlanders van vandaag. Er is ook reden voor gegniffel, door zinnen als ‘Hij wilde niet uitgaan, want hij was ongesteld.’ Vaartjes’ meest extreme voorbeeld draaide rond een leerling die meende dat Eline Vere eigenhandig een wc gerepareerd had, omdat Couperus schreef dat zij ‘haar toilet maakte’. 
Natuurlijk lopen hier verschillende problemen door elkaar. De leerling die niet snapt dat een jongejuffrouw in het Den Haag van 1887 niet zelf de hand aan de spoelbak slaat, heeft een gebrek aan algemene kennis. En fundamenteler: Couperus schreef niet voor scholieren, maar voor volwassenen.
Toch is het duidelijk dat toekomstige heruitgaven van Couperus een batterij voetnoten kunnen gebruiken, net zoals het verzameld werk van Willem Elsschot is “ondertiteld”. En de vraag is, of de uitgever ook daar brood in ziet. 

Het is een tikje merkwaardig om juist een auteur als Couperus’ manu militari naar de 21ste eeuw te trekken. Couperus was immers een dwarse figuur, die zichzelf nadrukkelijk in het verleden “profileerde”. In zijn eerste publicaties, met name in zijn gedichten, bediende de auteur zich van een vroeg-19de-eeuwse (ergo: ook toen al verouderde) spelling. Hij gebruikte woorden uit het Middelnederlands, soms in hun oorspronkelijke spelling, soms in 19de-eeuwse bewerking. ‘De taal is eeuwenoud en aristocratisch’, schreef Couperus, jaren later, in een opiniestuk over spellinghervorming. Zoals wel meer schrijvers, vond Couperus dat de taal haar wortels moest tonen, de herkomst van de woorden. 
De Middeleeuwen zaten Couperus sowieso als gegoten. Ook al is hij een auteur die makkelijk wordt geassocieerd met het oude Griekenland en Italië, Middeleeuwse verhaalstof is een rode draad door zijn werk: van zijn allereerste gedichten over koningin ‘Ginevra’ (ons beter bekend als Guinevere, koning Arthurs gade), tot zijn late roman Het zwevende schaakbord, een speelse hervertelling van Arthurmateriaal. 
Couperus niet meer van deze tijd? Hij was niet eens van zijn éigen tijd. 
Maar nee, dat moeten we meteen nuanceren. Couperus was overduidelijk een vertegenwoordiger van het decadentisme, een literaire stroming uit het fin-de-siècle. Zijn nadrukkelijk “versierde” stijl en zijn fascinatie voor ondergang en verval, verraden zijn verwantschap met de internationale vertegenwoordigers van dat decadentisme: Joris-Karl Huymans (Tegen de keer, 1884) en Gabriele d’Annunzio (Kind van de lust, 1889). Decadente schrijvers lieten hun personages ten onder gaan aan hun eigen zwakheden. Dat is bij Couperus àltijd het geval: van het bleekzuchtige bourgeoismeisje Eline Vere, tot de weinig strijdvaardige Abu Abdallah (in De ongelukkige). Nog los van de taalkundige belemmeringen, hebben scholieren het lastig met het decadentisme, zei Vaartjes nog: ze vinden het té zwartgallig. 
Volgens taalkundige Marc van Oostendorp is er vandaag simpelweg minder waardering voor taalvariatie. Alles wat talig afwijkt van de norm, wordt al gauw beschouwd als een barrière, de taal die het zicht op de roman belemmert – een sterk staaltje van door de bomen het bos niet meer zien.
Couperus’ indrukwekkende oeuvre wordt bedreigd door hetzelfde verschijnsel dat Stefan Hertmans recent aankaartte: ‘Proust, Joyce en Mann dreigen onleesbaar te worden’. ‘De complexe syntaxis gaat verloren’ zei de schrijver, ‘teksten worden onleesbaar, zelfs hoger opgeleide lezers begrijpen het niet meer, of vinden het te saai om moeite voor te doen.’ 
De 150ste verjaardag van Couperus zou ons aan het denken moeten zetten over manieren om “moeilijker” werk zo te presenteren en in de markt te zetten, dat we het toch nog kunnen genieten. Het Nederlands evolueert razendsnel. Couperus schreef zijn werken niet veel meer dan een eeuw geleden. Voor je weet, zijn ook Walschap, Boon en Claus te moeilijk geworden en worden hun oeuvres gereduceerd tot drie toptitels en een postzegel.

Dit artikel verscheen in de Standaard der Letteren van vrijdag 7 juni. Er hoorde ook nog een bespreking van het Couperuskookboek bij, door Peter Jacobs. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten