Zestig? Serieus? Ja, zestig schrijvers hebben Wim Brands en zijn dochter Nikki geselecteerd voor hun bundeling van de Nederlandse literatuur in de 21ste eeuw so far. Nochtans, het idee dat in een piepklein taalgebied en in anderhalf decennium z-e-s-t-i-g werkelijk getalenteerde schrijvers zouden gedebuteerd hebben, is lachwekkend.
Maar dat is naast de kwestie.
In tegenstelling tot andere “jong-talent-bundelingen” is dit boek geen hitparade. Het bevat niet dé beste schrijvers, maar gewoon een overzicht van het hele landschap. Dus geen beperkt kransje van schrijvers die allemaal een afgerond verhaal leveren, maar een groepsportret aan de hand van fragmenten uit eerder gepubliceerd werk. Brands’ boek is een collage en dat concept werkt uitstekend. Sterker nog, misschien moeten we er maar een gewoonte van maken. Twee- of driejaarlijks of zo.
Daarmee is niet gezegd dat de hedendaagse Nederlandse literatuur een goudmijn is, ons beneden door alle ons omringende landen. Vergeet het, en wel nu meteen.
Een eerste vaststelling: mannen en vrouwen hebben hun eigen clichés ontwikkeld. Mannelijke auteurs grijpen snel naar romantische clichés: de in verslavingen wegzinkende man, wanhopig smachtend naar de beeldschone, sterke vrouw die zo verstandig was hem aan zijn lot over te laten. Vrouwelijke auteurs schrijven dan weer opvallend graag over de gekte en het geweld die gisten in schijnbaar aangepaste mensen. Bij voorkeur wordt iets schokkends (moord, verkrachting, abortus) beschreven van op grote emotionele afstand, laconiek, of door onbegrijpende kinderogen. Het is de bedoeling dat de lezer, alleen met de feiten, de schok des te harder voelt, maar de truc is uitgewerkt. Bovendien heeft het iets heel vals. ‘Denk vooral niet dat mijn leven middelmatig is’, zegt de schrijver, ‘want in elke middelmaat schuilt gekte en gevaar.’ Onzin, in elk middelmaat schuilt het verlangen om je interessanter voor te doen dan je bent. Zelfbeklag bij mannen, poseren bij vrouwen: altijd goede indicaties van overbodig proza.
Een tweede vaststelling, één die niemand kan missen: 90% van deze schrijvers zit in hetzelfde schuitje. Het is comfortabel middenklasseproza over champagneproblemen. Relatietoestanden, gedoe met kinderen, hier een flard burnout, daar wat verveling-induced druggebruik. Huiskamerdramatiek, volledig afgesneden van wat er gebeurt in de wereld, of zelfs maar in een andere wijk (met Robert Vuijsje als uitzondering op de regel). Deze literatuur, hoewel altijd vlot geschreven en best onderhoudend, doet nog het meeste denken aan de met kurk beplakte slaapkamer van Marcel Proust: geen piepje uit de wereld dringt er door.
Maar Proust hàd al geleefd, hij had zijn onderwerp al. En hij schreef in die kurkkamer toch maar mooi het geraffineerdste proza ooit. Vooral dat laatste, gerafinneerd proza, zoek je hier tevergeefs.
Brands heeft in het gesprek dat ik met hem had ook aangegeven dat “stilisten” hem niet echt liggen: schrijvers met een iets opvallender stijl vielen af. Dat is inconsequent: enerzijds is zijn boek geen hitparade maar een overzicht, anderzijds moeten er toch afvallers zijn, om persoonlijke en dus vage redenen.
Het resultaat is dat de Nederlandse literatuur in dit boek stilistisch nog net ietsje vlakker oogt dan gewoonlijk. Wie met vrucht zijn lagere school heeft doorlopen, zal in deze teksten nooit een woord tegenkomen dat hij niet kent, nooit een zinsconstructie die herlezen vergt.
Stel dat de uitgeverij de teksten simpelweg genummerd had – zou ook maar één lezer, één recensent in staat zijn om, zonder in de inhoudsopgave te spieken, Barry Smit te onderscheiden van Shira Keller, Thijs de Boer van A.H.J. Dautzenberg? Onmogelijk. Zowat alles lijkt op alles.
Uit die middelmaat bestaan twee vluchtroutes. Ten eerste, inperken: je taal nog kariger, je zinnen nog korter maken, totdat je proza van een geestdodende, welhaast morsecode-achtige beknoptheid wordt. Daar kun je in Nederland, trots thuisland van de kaasschaaf, nog heel goede recensies mee oogsten: Maartje Wortel, Philip Huff en Toine Heijmans bewezen het.
Of, optie twee: uitbouwen. Echt aan je stijl wérken. De boel minstens één keer herschrijven, in plaats van je roman meteen in een e-mailvenster tikken en naar de uitgever sturen. En voor alle duidelijkheid: stilistiek hoeft niet meteen te ontaarden in Erwin Mortier-achtige krullendraaierij, stijl valt niet samen met metaforische snoeverijen. Het draait veeleer om het verrassing van de lezer, met taalspel, met een eenvoudige en toch onverwachte beeldspraak. Stijl is taal die ook op zich, los van het verhaal en de personages, de lezer genoegen doet, in plaats van dat de taal slechts het vehikel is voor het verhaaltje.
Aan het proza van Peter Buwalda, bijvoorbeeld, zie je meteen dat het densiteit heeft. Jamal Ouariachi, idem. Ilja Leonard Pfeijffer, uiteraard. Ook het fragment van Anneloes Timmerije verraste, door de talige humor, nog zo’n zeldzaamheid.
Talent is eigenlijk helemaal niet moeilijk te herkennen. Je voelt meteen, bijvoorbeeld, welke schrijver in staat is om een personage tot leven te wekken. De even hilarische als tragische moeder uit Ernest Van der Kwasts Mama Tandoori: ze ís er, direct en onvergetelijk.
Toch is vooral obsessie de sleutel. Het fragment uit Buwalda’s Bonita Avenue beschrijft het moment waarop de hoofdpersoon zich realiseert dat zijn dochter en zijn favoriete porno-actrice één en dezelfde persoon zijn: het is één psychologisch gewoel, een innerlijk gevecht. Dat is het punt waarop would-be-geschrijf verandert in literatuur: als je voelt dat de auteur iets van zijn eigen obsessies voelbaar maakt. De angst voor opvliegendheid in het stuk van Jamal Ouariachi, de daddy issues bij Joost de Vries, de aan het neurotische grenzende spanning in de woorden van Bertram Koeleman... Deze auteurs staan middenin de obsessie en de gekte, in plaats van die veilig van op afstand te ironiseren. Dit is het echte werk.
Heb ik zelf ook nog iets ontdekt? Ja, toch. Wytske Versteegs roman Boy was mij ontgaan en het fragment maakte meteen duidelijk dat ik iets had gemist. De ik-verteller is een leraar die met frisse tegenzin probeert om een jongen uit zijn klas te beschermen tegen pesters. Het knappe is dat de verteller scherp en lucide de groepsdynamiek van een klas analyseert, maar tegelijk blijk geeft van meer cynisme dan gezond kan zijn; het brengt de lezer aangenaam uit balans.
Ook erg knap was het fragment van de oorspronkelijk Estse schrijfster Sana Valiulina, omdat een uiteenzetting over Sovjetliteratuur, door de neerbuigende toonzetting, de perfecte vooraankondiging blijkt van de half-verkrachting waarmee het fragment eindigt. Valiulina vertoont hier een subtiliteit die in veel van dit “grote stappen, snel thuis”-proza ontbreekt.
Maar zoals gezegd, laten we hier vooral een gewoonte van maken. Een plakboek van hedendaags Nederlands werk, samengesteld door een kenner. Maar dan volgende keer een écht overzicht, zonder discriminatie van stilistisch uitdagender schrijvers.
Wim Brands,
De Nederlandse literatuur van de 21ste eeuw. De nieuwe schrijvers van het nieuwe millennium.
Atlas Contact, 329 blz., € 19,99. Deze recensie stond in de Standaard der Letteren.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten