donderdag 29 oktober 2015

Recensie // In de zak van Sinterklaas

Een pedofielenjager zit Sinterklaas op de hielen, in de nieuwe roman van meesterprovocateur A.H.J. Dautzenberg. 

A.H.J. Dautzenberg is de Nederlandse Dave Eggers. Ik weet het, de uitgever doet nu een dansje, en op de kaft van de volgende Dautzenberg zal staan dat hij de Nederlandse Dave Eggers is. Terwijl ik dat niet uitsluitend positief bedoel. 
Ja, Dave Eggers heeft een neus voor actuele onderwerpen. Facebook en privacy in The circle. Het einde van de grote verhalen en de slinkende macht van de VS in Your Fathers, Where Are They? And the Prophets, Do They Live Forever? Telkens voer voor discussie. Maar hij schrijft zo slecht. Er worden Vlaamse thrillers gepubliceerd in subtieler proza. Het leest vlot weg, maar dat bewijst niets. Een zak chips is ook snel leeggegeten. 
Idem bij Dautzenberg. In Wie zoet is gaat hij aan de haal met Sinterklaas — het hoeft niet altijd Zwarte Piet te zijn die de aandacht krijgt — en wie Dautzenbergs dada’s een beetje kent, weet meteen: pedofilie. Welke van de mannen die zich begin december in een tabberd hijsen en door een dik boek bladeren, heeft zijn handen niet kunnen thuishouden? 
De hoofdpersoon treint door Nederland, her en der Sinterklaasvertolkers interviewend. Elk gesprek is anders, maar onvermijdelijk peilt hij naar de mate waarin de kinderen op schoot deze gelegenheidsacteurs opwinden. 
De interviews zijn het interessantste stuk van de roman. Elke Sinterklaas geeft zijn eigen interpretatie aan de goedheilig man. De onderwijzer ziet in Sinterklaas een opvoeder, de zakenman ziet een uithangbord voor de noodlijdende middenstanders. De politicus heeft vooral interesse voor het naturel van kinderen: ‘Kinderen geloven nog in hun fantasieën. De wereld is nog maakbaar, buigzaam. (…) Ik vind het fijn daar één dag per jaar in op te gaan.’ In het dorp Azewijn lijkt Sinterklaas wel een bliksemafleider voor de spanningen in een kleine gemeenschap. En de zweverige verhalenverteller Edo vergast ons op een (twijfelachtig) college over de cultuurhistorische wortels van de kindvriendelijke schimmelruiter, helemaal terug tot Wodan en de ‘wijze wandelaar’.
"De oude wijze wandelaar werd dus Odin genoemd, of Wodan, Wotan, maar sommigen noemden hem ook Hnikkar, Old Nick, Sint-Nicolaas…” Edo kijkt me triomfantelijk aan, alsof hij me met zijn verhaal heeft verlicht. Ik krijg jeuk van epiek en al helemaal als die gepaard gaat met kinderlijke retoriek... 

De commentaren van Dautzenbergs hoofdpersoon zijn een tweesnijdend zwaard, want ze fileren zowel de geïnterviewde Sinterklazen als hemzelf. Deze interviewer torst een zwaar geheim mee. De interviews worden onderbroken door hoofdstukken in dialoogvorm (ja, zoals bij Eggers en zijn Fathers!), waarin we meeleven met één bepaalde Sinterklaas die door de hoofdpersoon is gegijzeld (ja, precies hetzelfde opzet als in Fathers). De man wordt verhoord, vernederd en geslagen, maar noch hij, noch de lezer, weet wat de gijzelnemer precies wil bereiken. Welke emotionele bagage sleept Dautzenbergs held mee, en wanneer zal de bom barsten? 
Te vroeg, zo blijkt, want nog voor de helft van de roman beleeft de hoofdpersoon een crisis. Dautzenberg schakelt nu over naar Nol, een man die wel eens voor Sinterklaas gespeeld heeft en door de interviewer gegijzeld wordt. Hij krijgt de interviews te lezen en gebruikt het papier om op de achterzijde een dagboek bij te houden. Het is hier dat de roman in het slop raakt. Tientallen bladzijden met gebabbel over niets, om de angst van de gegijzelde weg te praten: het gaat heel gauw tegenstaan. Nol is homo, dus geeft Dautzenberg hem een soort faux-Reviaans in de mond; een gênante stijloefening waartegen een redacteur had moeten optreden. 
En dat is jammer, want Nol is onschuldig. Zijn gijzelnemer zal het zich niet aantrekken. We weten intussen dat de man psychofarmaca zou moeten slikken, maar dat niet meer doet. Het zou allemaal ijzingwekkend moeten zijn, maar Dautzenberg geeft Nol te veel ruimte — en hij is een schrijver die baat heeft bij de korte baan. Hoe langer Dautzenberg op één punt blijft, hoe duidelijker zijn beperkingen worden. De ingenieuze constructie van deze roman, de verrassende bokkensprongen die de plot aan het einde nog maakt… het zijn allemaal mistgordijnen om die beperkingen te verdoezelen.
De lakmoesproef, bij Eggers én Dautzenberg, is of de roman je ideeën over een bepaald thema heeft aangescherpt. Daarover valt te twisten. Wie zoet is lijkt vooral te argumenteren hoe seksueel misbruik een kwaad is dat als een verwoestende kracht door de maatschappij raast, extreme emoties oproept (de interviewer post zijn teksten op internet en de reacties van de reaguurders zijn vaak huiveringwekkend!) en onschuldigen in gevaar brengt. Zelfs de gijzelnemer weet dat, bij momenten. Na het gesprek met de politicus, realiseert hij zich, ergens halverwege tussen cynisme en medelijden: 
Zijn Sinterklaasrol is voorgoed verpest. Bij ieder kind dat voortaan op zijn schoot kruipt, zal hij aan dit gesprek moeten denken. Het is wachten op het moment dat een angstreflex het bloed naar zijn piemel stuwt. (…) Psychische nood. Therapie. Zelfvervreemding. De arme man.

Wie zoet is is dus, alles welbeschouwd, een typische Dautzenberg. Als je dit door vingers en weigert je aan dat te ergeren, blijkt je schoen toch nog behoorlijk vol te zitten. 

A.H.J. Dautzenberg, Wie zoet is
Atlas Contact, 239 blz., € 19,99 (paperback) en € 14,99 (e)
Verschenen in de Standaard der Letteren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten