Nobelprijswinnaars Literatuur komen en gaan. Mo Yan, J.M.G. Le Clézio, Gao Xingjian, Doris Lessing... – ze ontvingen de prijs, enkele van hun boeken verschenen (voor het eerst of opnieuw) in vertaling en daarna verdwenen ze weer uit de publieke belangstelling. Ze slaagden er niet in een vast publiek op te bouwen.
J.M. Coetzee is één van de uitzonderingen op de regel. Vóór 2003, toen de Zuid-Afrikaan de Nobelprijs ving, lagen de vertalingen van zijn boeken hoofdzakelijk in de stoffige graftombes van De Slegte, maar die situatie behoort tot het verleden. Voor de Nederlandse uitgeverij Cossee is Coetzee nu een vlaggenschip. Uitgeefster Eva Cossee kent de auteur goed, troggelt hem regelmatig een primeur af en had zelfs een vinger in de pap bij de laatste biografie die over hem is gepubliceerd.
Dat het goed gaat met Coetzee in Nederland en Vlaanderen, merk je aan het verschijnen van Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie: het soort non-fictieboek dat hoogst zelden een vertaling beleeft. Alleen de naam van de auteur kan zo’n ongewone vertaling gewettigd hebben.
Zoals de titel al aangeeft, is ‘het verhaal’ het verbindingsstreepje tussen de schrijver en de therapeut. Patiënten (d.i. wij allemaal) vertellen zichzelf verhalen om zichzelf te definiëren; schrijvers gebruiken verhalen om de mens te onderzoeken. In hun voorwoord poneren Coetzee en Kurtz daarnaast dat zowel schrijver als therapeut ‘zeer begaan [zijn] met de menselijke natuur en de menselijke ervaring, evenals met de mogelijkheden van menselijke groei en ontwikkeling.’
Coetzee is in eerste instantie geïnteresseerd in het aftoetsen van een theorie: de mens is meer gebaat bij het herschrijven van zijn herinneringen dan in het “verwerken” van de echte herinneringen. Kun je niet om met de dingen die in je verleden gebeurd zijn? Verzin een ander verleden. Als het je helpt om het heden aan te kunnen, wat is dan eigenlijk het probleem, vraagt Coetzee provocatief.
Kurtz heeft praktische bezwaren. Zij wordt vaak geconfronteerd met patiënten die zich verzetten tegen het vertellen van hun verhaal. De taak van de therapeut wordt dan ‘het analyseren van weerstand’.
Ook de mogelijkheid om je verleden (en dus je persoonlijkheid) bij te vijlen tot iets wat je leven makkelijker maakt, vindt ze maar dubieus: ‘de uitnodiging om je perspectief volledig in te nemen (…) is volgens mij de spil waar de eenentwintigste-eeuwse postmoderne psychoanalyse om draait’.
Een intrigerende opvatting is dat wel: dat therapie vandaag minder te maken heeft met het vinden van De Waarheid, maar met het aanvaarden ervan. Voor de spiegel durven te gaan staan en jezelf helemaal zien. Wegkijken en verdringen: Kurtz ziet er alleen maar gevaren in.
Soms zien we onbewust de verkeerde dingen in die spiegel, nuanceert Kurtz: ‘de algehele coherentie van geheugensystemen (…) [is] doorgaans ernstig verstoord’. Simpeler gezegd: de manier waarop mensen communiceren spreekt hun verhaal tegen en geeft aan dat ze op het verkeerde spoor zitten.
Uiteraard wordt al gauw ook de literatuur bij de therapie betrokken. De literatuur was immers altijd al bezig met het vinden en onthullen van De Waarheid. Coetzee, blijkbaar niet bang van grote theorieën, suggereert dat dit fundamenteel fout zou kunnen zijn: de literatuur zit boordevol verhalen over oude geheimen die tenslotte toch, als een onvermijdelijkheid, boven water komen – maar misschien vertellen we telkens weer dat verhaal over het onthulde geheim, omdat de waarheid ons niet aanstaat, namelijk dat geheimen wel degelijk dood en begraven kunnen zijn!
Stel dat dit het grote geheim is dat verhalen van het type Oedipus proberen te begraven? Met andere woorden, stel dat onze cultuur, misschien zelfs de menselijke cultuur als geheel, een verhaalvorm heeft gecreëerd die aan de oppervlakte over de onbegraafbaarheid van geheimen gaat maar onder de oppervlakte dat ene geheim probeert te begraven dat ze niet kan dulden: dat geheimen begraven kunnen worden, dat het verleden kan worden uitgewist, dat er geen rechtvaardigheid heerst?
Halverwege het boek, net als je je afvraagt of psychotherapie je voldoende interesseert om door te lezen, komt er een aap uit de mouw. Australië, zegt Coetzee, wordt verscheurd door de zeer verschillende visies die de onderscheiden bevolkingsgroepen hebben over het verleden. Wat doe je daaraan? Als het verleden altijd een constructie is, wat moet je dan aanvangen met twee radicaal tegengestelde constructies? Hoe die te verenigen?
Deze vraag leidt tot twee aparte discussies. Eén redelijk droge, over de vraag in hoeverre je ideeën uit de individuele therapie kan toepassen op de psychologie van groepen. En één veel meer brandbare discussie, over onze neiging om fouten uit het verleden te verdoezelen. Wat moet de Australiër bijvoorbeeld denken van zijn voorouders? Enerzijds zijn ze trots op die onvervaarde kolonisten. Anderzijds stelden die juist heel wrede, weerzinwekkende, racistische daden. Die twee denksporen laten zich niet verzoenen, tenzij — zo gaat Coetzee verder — door fouten in het verleden te isoleren: die mensen wisten niet beter, wij zouden vandaag niet dezelfde fouten begaan.
De retorische strategie van dit denkbeeldige geschiedenisboek is dezelfde als we vandaag de dag gebruiken: we stellen grenzen aan de morele capaciteiten van de voorouders, maken hen in feite de onontwikkelde, onverlichte wezens, kinderen, terwijl wij de volwassenen worden.
En die vergoelijking gaat er dan weer niet in bij de slachtoffers. In Australië zijn dat de Aborginals, bij ons bijvoorbeeld de nieuwe Belgen en Nederlanders die Zwarte Piet een onverteerbare brok koloniaal afval vinden.
En daarmee zijn we terug bij de “begraafbaarheid” van geheimen. Sommige verhalen gaan inderdaad verloren, zegt Coetzee. Geschiedenis is het verhaal dat het haalt, dat een meerderheid achter zich heeft. De winnaar schrijft het verhaal.
U merkt dat we de intimiteit van de behandelkamer ver achter ons gelaten hebben. De suggestie om je verleden gemakshalve heruit te vinden heeft nu een (inter)nationale dimensie gekregen en gaat nu ook over schuld: herschrijven gaat altijd gepaard met het uitwissen van eigen schuld en verantwoordelijkheid.
Het goede verhaal handelt, bij nadere beschouwing, minder over fictie en waarheid, maar over zelfbeeld en hoe we dat vormgeven. Over de grens tussen een leugentje om bestwil — redeneer die fout in je verleden nu eens eindelijk eens weg, zodat je verder kunt! — en onhoudbare leugens. Het is onder schrijvers bon ton om “een ode aan de verbeelding” te brengen, maar Coetzee ziet vooral de gevaren van verbeelding. We zijn verslaafd aan verhalen, zegt hij, en we vallen voor het verhaal dat ons het beste past of het mooiste lijkt. En de waarheid? En andermans waarheid? Peu importe!
Als er een bezwaar valt te maken tegen deze nieuwe Coetzee, dan is het dat het gesprek all over the place is, waardoor élke lezer passages zal vinden die hem of haar boeien, en andere die hem of haar steenkoud laten. De uitgever heeft geprobeerd dat op te vangen door de besproken onderwerpen op te lijsten aan het begin van elk hoofdstuk, maar dan nog blijft het lezen van dit boek een wandeling door de mist.
Niettemin werkt Het goede verhaal, omwille van de balans tussen Coetzee (die grote thema’s aansnijdt en niet bang is om zijn verbeelding los te laten op een vraagstuk) en Kurtz (die Coetzees verbeelding onderbouwt c.q. countert met onderzoek en nuchtere feiten).
Maar waarom is dit boek er eigenlijk? Het goede verhaal zit bomvolle bruikbare romanideeën, maar Coetzee heeft ze niet uitgewerkt. Heeft Coetzee de interesse voor fictie kwijtgespeeld? Het gebeurt wel vaker: oudere lezers grijpen naar non-fictie, oudere schrijver keren zich af van fictie. Eén van Coetzees meest recente romans, Dagboek van een slecht jaar, was eigenlijk een non-fictieboek, dat met een ingenieuze truc — een verhaal dat zich ontwikkelde als een voetnoot bij Coetzees essays over uiteenlopende onderwerpen — toch verkocht kon worden als roman.
Bij het lezen van Het goede verhaal vroeg ik het me toch regelmatig af: had Coetzee misschien geen zin om het centrale idee van dit boek uit te werken tot een roman? Dat centrale idee — een mens kan misschien ook perfect functioneren met een vals verleden — smeekt om een what if-opstelling, een personage, een zoektocht naar de waarheid… In plaats van een roman, krijgen we echter een filosoferend schrijver. Is dat een verlies? Ja, maar als de troostprijs Het goede verhaal is, dan hebben we niet echt het recht om te klagen.
J.M. Coetzee en Arabella Kurtz, Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie. Oorspronkelijke titel: The good story: Exchanges on truth, fiction and psychotherapy. Vertaling: Peter Bergsma en Joost Poost. Uitgeverij Cossee, 224 blz., € 22,90 (gebonden) of € 14,99 (e-boek). Deze bespreking verscheen in Staalkaart.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten