maandag 1 februari 2016

Recensie // Avonturen van een lezersbrievenschrijver

Erik Vlaminck schrijft met een veel empathie over een gezin met een schokkend gebrek aan empathie. 

Het verhaal begint in februari 1953, tijdens de watersnood die in Nederland tot het Deltaplan zou leiden. Maar we bevinden ons niet in Nederland. Wel in Lillo, bij de familie Lenaerts. ‘Als heel Lillo maar niet van de aardbodem verdwijnt’, zegt de jongste, het nakomertje Leo. Een ironische vooruitwijzing, natuurlijk, want heel gauw zal de Antwerpse haven Lillo opvreten. 
Het verdwijnen van Leo’s geboortegrond is het “decor” van de roman. Op de voorgrond staan de Lenaertsen. De godvruchtige moeder en altijd bange vader. Hun zoon Jos, die in Duitsland zwaar verminkt is geraakt. Oudste zoon René, een flierefluiter die weigerde in Duitsland te gaan werken en daarmee in zekere zin verantwoordelijk is voor Jos’ lijden. (Niet dat die zich daar íets van aantrekt: je inleven in iemand anders is niet de fort van de familie Lenaerts.) Daarna nog vier zonen, een dochter en ten slotte Leo, eigenlijk Leopold, want: 
Als in één huishouden zeven jongens op rij geboren worden, dan krijgt die zevende jongen volgens de Bijbel en volgens artikel elfendertig van de Belgische grondwet de naam van de koning.

Van bij het begin is duidelijk dat dit gezin geteisterd wordt door spanningen. Leo staat erbij en kijkt ernaar. Hij kan niet altijd inschatten wat er nu weer fout loopt en niemand laat het achterste van zijn of haar tong zien. Als hij op internaat gaat, wordt het erger. Thuis wordt met argwaan gekeken naar Leo’s verstand en zijn schoolse prestaties (‘Ge gaat daarmee moeten oppassen of ge vervreemdt van uw eigen volk’), terwijl op school zijn medeleerlingen neerkijken op zijn armoedige afkomst. 

Over argwaan gesproken. Gewoonlijk verzet ik me tegen romans met Vlaamse boertjes, smeuïg dialect en verwikkelingen met onsympathieke pastoors en overig katholiek gevogelte. Het zijn oude poppen waar de schrijver alleen maar een nieuwe batterij in moet steken en uit zichzelf beginnen ze dingen te zeggen à la Awel, hebt ge ’t al gehoord van Zulma van de Peukel van de Meulenberg haar dochter? Z’is in positie van meneer pastoor. Amai nog nie, de seut. Maar bij Vlaminck worden deze afgeleefde poppenkastvodden opeens weer mensen. Dat zit ‘m in de zorg waarmee hij hen stem geeft, vooral in de langere monologen. De minder belangrijke broers Lenaerts leveren, als bejaarde mannen, commentaar op de plot. Dat is bevorderlijk voor het ritme van de roman: de korte scènes waaruit het boek is opgebouwd lezen erg vlot, maar het is goed dat nu en dan iemand ettelijke bladzijden lang het woord krijgt. Maar het is meer dan een technische handigheid. Vlaminck verstrekt zelfs die nevenpersonages een eigen identiteit. Deze bejaarde mannen hebben het verhaal van hun leven afgerond en verkondigen het met de overtuiging van iemand die fluit in het donker. Allemaal gaan ze er van uit dat ze de waarheid in pacht hebben en dat ze mogen oordelen over de wereld en over hun familie. Er wordt voortdurend geoordeeld en veroordeeld in dit boek; de personages gaan op haast gevoelloze manier met elkaar om. 
En meestal zijn die oordelen dan nog gebaseerd op gebrekkig feitenmateriaal. Zelfs de voornaamste getuigen kennen niet alle geheimen van de familie Lenaerts. 

Eén van de geïnterviewde broers vraagt op een bepaald moment: ‘interesseert u dat eigenlijk wel: de kuren en de malheuren van een stel broers in een dorp dat niet meer bestaat?’ Wel, dat boeit inderdaad. Omdat het inderdaad kuren zijn: extreme reacties op een wereld die wordt gedomineerd door de wetten van God en een obsessie met “wat de mensen zullen denken”. Een wereld die dichtgetimmerd is. Zelfs de personages die zich verzetten, proberen kool en geit te sparen. Met alle gevolgen van dien. ‘Ge kunt u dat nu niet meer voorstellen hoe die mensen totaal doordrongen waren van al die flauwekul’, zegt één van de broers. Maar het is geen afgesloten hoofdstuk, want Vlaminck legt hem ook dit in de mond:
Dat was een complete hersenspoeling van in de vroege kindertijd. Gelijk ze nu de kleine mannen hersenspoelen met de dwingelandij van de beurs en de vrije markt werd de klein mannen vroeger wijsgemaakt dat er maar één waarheid was: het katholicisme. Ge kunt daar toch met een normaal verstand niet bij.

De zwarte brug telt een kleine driehonderd bladzijden. Het laatste derde gaat hoofdzakelijk over de vraag: wie is Leo’s vader? Voor mij volstond het om te weten wie zijn echte moeder was. In dàt deel van het verhaal ligt het emotionele dynamiet. De identiteit van zijn vader voegt weinig toe, en stuurt de plot in de richting van een Latijns-Amerikaanse telenovela, met onthullingen (personage x is tóch niet Leo’s verwekker!) en wendingen (Leo gaat Bart De Wever doodschieten!) die schokkend zouden moeten zijn, maar met een droge plèts op hun gezicht vallen. 
Daar komt nog bij dat Vlaminck een grote sprong maakt, van de jonge Leo naar de vereenzaamde man die hij decennia later geworden is. Eerder in de roman kregen we de verzuurde lezersbrieven voorgeschoteld die de oude Leo naar de Vlaamse kranten stuurt. Het laat zich denken dat De zwarte brug ook een beetje de ontstaansgeschiedenis van die verzuring in kaart wil brengen, maar door die sprong in de tijd komt daar niets van. 
Meteen na lezing gaf ik De zwarte brug in gedachten drie sterren, maar feit is dat ik dagen later nog met de personages rondliep. Hun beweegredenen bleven me fascineren, ik bleef hun stemmen horen, ik bleef me verbazen over de naar de keel grijpende tragiek die Vlaminck puurde uit zulke gewone levens. De zwarte brug is zo goed in het laden van het geweer, dat het me steeds minder kan schelen dat het slot een schampschot is. Vandaar, een vierde ster. 

Erik Vlaminck, De zwarte brug. Vrijdag/Wereldbibliotheek, 287 blz., € 18,99
Deze recensie schreef ik voor De Standaard.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten