vrijdag 29 januari 2016

Recensie // De realiteit is een videogame

Joost Vandecasteele zet één stap terug en twee vooruit in een satirische toekomstroman vol column-achtige zijpaden. 

Na de “liefdesroman” Vel keert Joost Vandecasteele terug naar zijn oorsprong: de satirische toekomstroman. Begrijpelijk, want Vel liet kritiek en lezers ijskoud. Het is bovendien geen schande om te doen waar je goed in bent. Als je in Spanje door een goedvoorziene boekhandel wandelt, kun je daar twee vertalingen van Vandecasteele vinden: Masa en Por qué el mundo funciona perfectamente sin mí. Dat zijn er even veel als van Hugo Claus. Om maar te zeggen: er is een markt voor Vandecasteeles komische dystopieën. 
Vandecasteeles Spaanse carrière speelt een rol in de nieuwe roman, Jungle. De hoofdpersoon, een schrijver, zit in de problemen. Zijn uitgeverij bestaat niet meer (een knipoog naar het opdoeken van De Bezige Bij Antwerpen); nieuwe opdrachten krijgt hij niet meer binnen. Gelukkig is daar de Spaanse uitgeverij Legión, die de naamloze Vandecasteele-kloon een kleine book tour aanbiedt. 
De schrijver wordt geconfronteerd met de gevolgen van de economische crisis die Spanje al jaren lang verlamt. Hij geeft zijn hotelkamer weg aan een jonge dakloze. De book tour verloopt chaotisch, aangezien de begeleider geen woord Nederlands of Engels spreekt. En dan moet de schrijver nog ontdekken dat deze begeleider ook de vertaler van zijn boeken is.

In Madrid wordt de schrijver geconfronteerd met een fenomeen dat hij ook al in Brussel, zijn thuisbasis, opmerkte. Wie opzettelijk verdwaalt, kan zich opeens in een heel andere stad bevinden. Huizen lijken zich uit zichzelf te groeien, als biologische entiteiten, of als computerprogramma’s; ergens is sprake van een huis dat aan het updaten is. Het zijn trouwens helemaal geen echte huizen, zegt Mona, een vriendin van de schrijver: 
Dit soort huizen zijn duidelijk snel in elkaar gezet, niet om in te wonen, maar om het landschap te vullen als wij om ons heen kijken.

Zoals in een videogame. De realiteit wordt gemanipuleerd, legt Mona uit: ‘Snap je nu wat ik bedoel als ik zeg dat er een virtuele infectie binnen is geslopen die alles aantast, ook mensen?’ 

Zei ik dat Jungle een terugkeer is naar Vandecasteeles eerdere dystopieën? Dat klopt niet helemaal. Vandecasteele zet één stap terug en twee vooruit: hij verfijnt zijn vroegere werk. Jungle zit onze realiteit nog dichter op de huid. Sommige stukken zouden waargebeurd kunnen zijn, andere duidelijk niet, maar waar ligt de grens? Wat is echt en wat is... anders? 
De lezer heeft sowieso niet veel vaste grond onder de voeten, want de plot zwabbert alle kanten uit: na Spanje doet Vandecasteele alter ego ook nog de VS en Kazachstan aan. In New York heeft hij een sollicitatiegesprek met een revolutionaire game designer, Peter Tusch, die het eindpunt van game-ontwikkeling nastreeft. Hij vindt dat we de realiteit moeten behandelen als een game, met cheatcodes om het onmogelijke mogelijk te maken. 
Dan kunnen we een echt spannende wereld hebben, in plaats van constant entertainment om te vergeten hoe saai ons echte leven is.

In Kazachstan moet onze schrijver verslag doen van de voorbereidingen voor de Wereldexpo voor Groene Energie. Die zal plaatsvinden in de hoofdstad Astana, een soort spookstad, met voorlopig nog meer winkelcentra dan inwoners. Geleidelijk gaan personage én lezer twijfelen of Astana zich nog wel in de realiteit bevindt. 
‘We leven toch niet in een computerspel’, laat Vandecasteele zijn hoofdpersoon ergens zeggen. Dat is nog maar de vraag. Naarmate de roman vordert kan de lezer kiezen uit twee interpretaties: ofwel is de held nooit ontsnapt uit het videogame van Peter Tusch en zijn de gebeurtenissen in Kazachstan en de latere ontsporingen in Brussel niet echt. Ofwel heeft Tusch gelijk, als hij beweert dat steden de mens voorbij zijn geëvolueerd, en hem nu achteloos terzijde zullen schuiven. De roman laat de twee sporen open. 

Vandecasteele schrijft volgens het principe “lastige vragen zijn interessanter dan pasklare antwoorden” en daar moet je van houden. De helft van de tijd weet Vandecasteele volgens mij zelf niet waar hij heen wil, maar dat is eigenlijk geen relevante kritiek: je kunt een roman ook intuïtief schrijven, zonder doortimmerde structuur, en toch “pakt de mayonaise”. Eén ding is zeker: Jungle doet ontzettend z’n best om voltijds intrigerend en merkwaardig te zijn. 
Er zijn twee dingen die deze boterham – de roman lijkt veel dikker dan de tweehonderdvijftig bladzijden die hij werkelijk telt – behapbaar te maken. Ten eerste, Vandecasteeles weinig-ontziende humor. Over het ambacht van schrijver merkt hij op dat boeken tegenwoordig niets meer zijn dan ‘volumineuze visitekaartjes’, een manier om wèl winstgevende opdrachten binnen te rijven. Als een opdrachtgever een komische tekst bestelt, moet die grappig zijn zonder iemand uit te lachen: ‘het mag zeker kritisch zijn, maar niet aanvallend.’ Een scenarioschrijfster, nevenpersonage in het begin van het boek, vertelt dat ze moslimterroristen precies dezelfde psychologische achtergrond meegeeft als personages die vreemdgaan of alcoholist zijn: ‘gebroken gezinnen, autoritaire vader, slechte vrienden, wat drugs, afgewezen worden en boem pats een bomgordel.’ Elders schampert Vandecasteele: ‘toch weigert men te geloven dat een constante blootstelling aan onbetaalbare en verleidelijke goederen meer impact heeft op de ziel van een verwarde puber dan een vage belofte van 72 maagden in het hiernamaals’. Ook andere passages doen de roman vaak in column-territorium verzeilen. Zoals dit: ‘als een hardwerkende burger bang is, dan is er reden tot bezorgdheid. Als echter een minderheid zich bedreigd voelt, dan is er sprake van overgevoeligheid.’ En zeker de pregnantste observatie uit de hele roman, over sociale woonblokken: 
...dit soort architecturale lelijkheid baart enkel agressie, die beleidsmakers altijd hopen te bezweren met nog meer sportfaciliteiten. Maar nooit met schoonheid.

En ten tweede: een onverwachte emotionele lading. Als een rode (stippel)lijn door de roman loopt de vraag van de schrijver of geweld zijn enige optie is. In het videogame van Tusch is hij zelf teleurgesteld dat hij altijd naar geweld grijpt om uit een situatie te raken. In zijn relatie met de ondoorgrondelijk Mona – bij Vandecasteele zijn vrouwen per definitie ondoorgrondelijk en ongenaakbaar – voelt hij zich als altijd gecast als de ‘agressor’. De schrijver, door zijn job sowieso haast onzichtbaar, lijkt slechts twee strategieën ter beschikking te hebben: zich verbergen of uithalen. Het frustreert hem zelf en Jungle laat zich, vooral in het licht van het extreme slot, lezen als het innerlijk gevecht van een man met zijn beperkingen. 

Joost Vandecasteele, Jungle. Lebowski, 255 blz., € 19,99
Deze recensie schreef ik voor De Standaard

Geen opmerkingen:

Een reactie posten