Nu we weer een decennium verder zijn en we dus nineties met noughties kunnen vergelijken, komt het laatste decennium van de 20ste eeuw scherper in beeld. Jannah Loontjes, schrijfster en filosofe, heeft het in Roaring nineties over ‘een vreemde tijd’. Ik herinner het me vooral als een kalme tijd. Einde van de Grote Verhalen, terugdringen van de Kerk, economische welvaart, de Twin Towers nog netjes overeind: het was misschien saai, maar vergelijk het eens met vandaag. Jannah Loontjes associeert de nineties, in de titel van haar boek, niet voor niets met de roaring twenties: dolle pret, tot de crash kwam, en daarna de oorlog.
Aan wat voor dolle pret gaf Loontjens zelf zich over in die tijd? Ze studeerde in New York, bij niemand minder dan Jacques Derrida, en werkte als gogo-danseres. (Het bewijs? De foto op de cover.) Ze schreef een scriptie over Heidegger, kraakte een pand in Amsterdam en kreeg de old skool-krakers over zich heen. Ook over haar kindertijd, in een alternatief milieu, komen we veel te weten. Vlot geschreven anekdotiek, maar het belangrijkste is dat Loontjes die anekdotiek gebruikt als springplank voor gepopulariseerde filosofie.
Na de begrafenis van de Grote Verhalen (die later als zombies zouden terugkeren), was waarheid slechts mogelijk in de context waarin ze verscheen. ‘Alles is context, essentialisme was achterhaald’. Dat ondervond Loontjens door in New York te gaan studeren. De Amerikaanse cultuur leek zo bekend, maar er waren tal van ongeschreven regels en kleine, bevreemdende verschillen.
Filosofisch gezien was Derrida’s denken een bevrijding, vindt Loontjens: alles stond op de tocht, er was een weelde van nieuwe denkpistes, ‘een nieuwsgierigheid naar andere gezichtspunten’. Een film als Robert Altmans Short Cuts paste daar perfect bij: de werkelijkheid kon niet gevat worden in één verhaal (klein of Groot), daarom kleefde de film het ene na het andere kortverhaal van Raymond Carver aan elkaar.
Toch kijkt Loontjens met gemengde gevoelens terug op de lessen van de grote Derrida. Alles op de tocht, ja, maar de ramen zaten wel potdicht. De lessen gingen elk maatschappelijk probleem uit de weg. Dat iedereen een ander verhaal over de wereld had, was geen bedreiging; het zou allemaal vanzelf in orde komen, ‘we waren op weg naar een postraciale, vrije wereld, [dat] was onze naïeve, opgewekte veronderstelling’.
Loontjens ziet het als een fundamentele paradox van de jaren ’90: de versplintering leidde tot het inzicht dat wederzijds begrip haast onmogelijk was, en toch werd dit geïnterpreteerd als hoopvol.
Het was een enorm zelfbewust decennium, waarin ‘fake’ het ergste verwijt was dat je iemand kon maken. Wat is authentiek, wat is fake? In de filmwereld streefden de Dogma-regisseurs naar een zo groot mogelijk realisme, om te botsen op de vaststelling dat we bepaalde vormen van fake-filmerij zo normaal zijn gaan vinden, dat die echter lijken dan de realiteit. Die obsessie met echt/fake zag je ook op tv, waar de personages moesten wijken voor echte mensen in reality-programma’s. Natuurlijk bleek reality-tv algauw net zo fake als homevideo’s: die zijn ook vaker wel dan niet geregisseerd. Constructies van fictief familiegeluk.
Loontjes zet ook haar tanden in het politieke engagement uit die tijd: wanneer was engagement authentiek, en wanneer slechts een pose, het imiteren van handelingen uit een ander tijdvak?
In het fake-hoofdstuk haalt Loontjens niemand minder dan Heidegger uit de kast. Heidegger is geen makkelijke filosoof, maar Loontjes wijdde een doctoraat aan hem. ‘Tijdens mijn filosofiestudie in de jaren negentig’, schrijft ze droog-komisch, ‘was ik een van de weinige studenten die Heideggers vraag “Waarom is er iets en niet veeleer niets” een fascinerende en ter zake doende vraag vonden.’
Ook in het hoofdstuk over brieven – Loontjens krijgt een stapel brieven terug die ze in de jaren ’90 naar een docent stuurde, een bezigheid die vandaag vooroorlogs aandoet – komt Heidegger op de proppen. Het is een ongemakkelijke confrontatie met een Jannah uit het verleden:
De geschiedenis is een “gebeuren” (Geschehen), dat nooit zomaar vastgelegd kan worden. Voor Heidegger betekent geschiedenis niet zoiets als het voorbije, “want dat is juist wat niet meer geschiedt”. Het verleden verandert door het veranderende licht (…) vanuit het heden.
Zo zal dit boeiende boek, bijvoorbeeld, waarschijnlijk uw en mijn herinneringen aan de nineties een nieuwe draai geven.
Heidegger en Derrida zijn Loontjens’ voornaamste inspiratiebronnen in dit boek, maar ze vergoddelijkt hen niet. Geen van beide leek zich bewust te zijn van de realiteit. In die zin waren ze perfecte filosofen voor de nineties: die luchtbel in de tijd, een pauze in de grote conflicten, een wapenstilstand die we eeuwig waanden. ‘Het was een vreemde tijd, waar vaak met nostalgie op wordt teruggekeken’, schrijft Loontjens. Als die melancholie zo scherpzinnig wordt verwoord als in Roaring nineties, heb ik er geen enkel probleem mee.
Jannah Loontjens, Roaring nineties. Of hoe de filosofie mijn leven heeft veranderd.
Ambo Anthos, 191 blz., € 18,99. Deze recensie verscheen eerder in de Standaard der Letteren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten