donderdag 8 september 2016

De poëzie moet altijd dood

The hatred of poetry is een extreme titel. Waarom spreken over haat, als de meeste mensen (ikzelf ook) alleen maar onverschillig staan tegenover poëzie? Het beste bewijs is de reputatie van de auteur van dit boekje. De Amerikaan Ben Lerner heeft in Europa bekendheid verworven met zijn veelgeprezen debuutroman Vertrek van station Atocha en de opvolger 22:04 – maar wie wist dat hij ook dichter is? En hij heeft dus een boekje uit met de titel The hatred of poetry (Fitzcarraldo Editions, 114 bladzijden in een grote letter, € 11,70). En op de eerste pagina ervan citeert hij de Amerikaanse dichteres Marianne Moore: ‘I, too, dislike it’. Ze heeft het over poëzie. 
Om de zoveel jaar, schrijft Lerner, verschijnt er in de pers een opiniestuk waarin de poëzie wordt doodverklaard. (De laatste keer, bij ons, was op Gedichtendag 2016, in De Standaard, met Maarten Goethals als grafdelver van de poëzie.) In het wereldje wordt er dan scherp gereageerd en daarna keert iedereen zich weer van de discussie af, ‘back to the future’. 
‘Poetry isn’t hard, it’s impossible’, stelt Lerner. Een roman blijft doorgaans bij specifieke zaken (personages, een decor, een tijdvak), maar poëzie mikt op universaliteit, het komt voort uit ‘the desire to get beyond the finite and the historical’. Dat zijn grote woorden, maar Lerner trekt de stelling bovendien door naar la condition humaine. Poëzie is de uitdrukking van ons verlangen naar alles wat de mens kàn zijn, het verlangen om te ontsnappen uit het zomaar-een-mens-zijn. 
Natuurlijk is die ontsnapping onmogelijk. Natuurlijk wordt dat verlangen altijd gefrustreerd. En misschien is het daarom dat poëzie zo vaak klappen krijgt. Poëzie, de belofte die nooit maar dan ook eens nooit wordt ingelost. Sterker nog, het doodverklaren van de poëzie is ‘a defensive rage against the mere suggestion that another world, another measure of value, is possible.’ Mijn cursivering. 
Het knappe aan Lerners lichtvoetige, vaak komische en toch zeer intelligente essay is dat hij de lezer laat voelen dat poëzie niemand echt onverschillig laat. Hij citeert ‘The Tay Bridge Disaster’, vaak genoemd als het slechte gedicht ooit. Zelfs wie niets van poëzie afweet, hoort dat het een draak is. Iedereen herkent het verlangen, suggereert Lerner, en voelt het meteen als het gefnuikt wordt. 
Eigenlijk zou deze column als volgt moeten eindigen: ‘Na het lezen van Lerners essay heb ik meteen een poëziebundel uit de kast genomen, vastberaden om het genre weer een kans te geven’ – maar als ik eerlijk ben, voelde ik geen moment de behoefte. Wel was ik nieuwsgierig naar de andere essays van Fitzcarraldo Editions. Achterin worden onder meer een essay over obsessie genoemd, met de titel Nicotine. Plus een boekje met de titel Pretentiousness: why it matters
De ontsnapping uit de tijdelijkheid zal moeten wachten.

Deze column schreef ik voor De Standaard.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten