Het was, toen deze tekst in Staalkaart verscheen, net een jaar geleden dat Jef Geeraerts overleed. Daarom las en herlas ik enkele van zijn boeken en maakte ik notities rondom de vraag: wat had Geeraerts toch met Claude Chabrol? Tweede helft van dit artikel.
4
Veel van Geeraerts’ werk heeft helaas voornamelijk documentaire waarde, omdat hij (zowat) de enige was die over sommige zaken schreef. Over seriemoordenaars, bijvoorbeeld. Maar ook over de moeizame integratie van oud-kolonialen. Lees bijvoorbeeld de korte roman Schroot (1963). Daarin wordt het onoplosbare dilemma van de oud-kolonialen beklijvend beschreven: weer in het stijve, koude België wonen is haast fysiek onmogelijk, terwijl terugkeren ook geen zin heeft, want het koloniale paradijs is opgeblazen. ‘Zal ik dan nergens meer rust kennen? Op het laatst zal zelfmoord de enige uitweg zijn.’
‘Weet je wat ons, kolonialen, hier in België kapotmaakt?’ vraagt een bekende aan de hoofdpersoon van Schroot. ‘Het is moeilijk om het juist te zeggen. Het is iets als... in de aard van: waardevol materiaal als schroot verkopen.’ De kolonialen voelen zich ondergewaardeerd.
De vroege Geeraerts maakt zijn personages nooit mooier dan ze zijn. Harry, hoofdpersoon van Schroot, gaat wèl terug naar Kongo, om de vrouw op wie hij dolverliefd was terug te zien – maar alles is veranderd en voor hij het weet, is hij veranderd in haar pooier. Schroot is een merkwaardig, ietwat stuntelig maar toch onderhoudend mengsel van maatschappijkritiek, film noir en avonturenroman, inclusief achtervolgingen en een scheut seks.
‘Matsombo Grégoire-Désiré, medisch assistent, universitair en lid van de intellectuele elite van de Congolese republiek’, de hoofdpersoon uit Geeraerts’ uitstekende debuutroman Ik ben maar een neger (1962), is evenmin een lieverdje. Hij moet zichzelf staande zien te houden in een verscheurd Kongo, waarin zowel de troepen van Mobutu als die van Lumumba een gevaar kunnen betekenen. Maar hij is vooral een cynicus, die neerkijkt op zijn ongeletterde patiënten, hen ruw be- c.q. mishandelt en daarna genadeloos van hun centen berooft. Hij onderhoudt een haat-liefde-verhouding met de tovenaars, de “elite” van het land voordat de artsen kwamen. Van zichzelf en zijn kennis en verfijning heeft hij een wat té hoge dunk. Oh, wat is hij er trots op, een abonnement te hebben op Sélection du Reader’s Digest! Dat blad is de ‘ideale lectuur (...) voor intellectuelen, enfin voor intellectuelen van standing. Je algemene kijk op de problemen wordt erdoor verbreed en tegelijk diep je alles uit, iets dat eigenlijk een contradictio in terminis is.’ IJdelheid en pedanterie zijn Matsombo bepaald niet vreemd.
Tiens... Dat doet me opeens aan Vincke denken. Misschien vergiste ik me, en is Vincke altijd bedoeld geweest als een Matsombo-light, een beetje een parvenu.
5
Als er één ding interessant is aan Les noces rouges, dan de allerlaatste minuut. Pierre en Lucienne zitten samen in het autootje van de politie, met de handboeien om. De inspecteur draait zich naar hen om en zegt: ‘Je ne comprends pas. Pourquoi n’êtes-vous pas parti, tout simplement?’ Waarom bent u niet gewoon met z’n tweeën ergens anders gaan wonen, herhaalt hij, als zijn arrestanten het antwoord schuldig blijven. ‘Ailleurs?’ echoot Lucienne. ‘Partir?’ echoot ook Pierre. Slotzin: ‘Daar hebben we nooit aan gedacht.’
Dit is Chabrols voornaamste kritiek op zijn personages. Ze mogen zichzelf dan wel heel passioneel en vrijgevochten vinden, maar geen moment komen ze los uit hun bourgeois-denkkaders. Het is daarentegen de cynische politicus Paul die, corrupt en manipulatief als hij is, moeiteloos de grenzen van die kaders overstijgt. De kritiek op de (Franse) bourgeoisie in Chabrols film is dat ze niet out of the box kunnen denken.
6
Tom Lanoye heeft, na Geeraerts’ dood, diens misdaadroman De ambassadeur (2000) aangewezen als een persoonlijke favoriet. Geen ‘Vincke en Verstuyft’ en eigenlijk ook helemaal geen misdaadroman, maar inderdaad een sterk boek.
De ambassadeur uit de titel is ene Louis De Kesel, die zich uitgeeft voor Loïs Kessler. Daar houdt de leugen niet op. Officieel is De Kesel gepensioneerd, ‘ere-ambassadeur’, maar in Laos blijft hij zich uitgeven voor ambassadeur. De Kesel is verslaafd geraakt aan de macht, aan het afsnauwen en slaan van bedienden, het terechtwijzen van iedereen die in zijn invloedssfeer komt. Daarnaast heeft hij een ongezonde obsessie voor marteling en sadisme; één van zijn meest gekoesterde bezittingen is een snuff movie. (Over wreedheid en sadisme in het werk van Jef Geeraerts valt een forse thesis te schrijven.)
De Kesel is niet de enige in deze roman die vasthoudt aan “oude vormen en gedachten”. Zijn vriend, de Vietnamees Linh, is een communist, maar hij houdt tegelijk erg van ‘vooroorlogse aanspreektitels, die in zijn jeugd gebruikelijk waren bij de betere stand’. En jonkheer Bertrand d’Huyvetter de Pontoy, die vanuit België probeert te begrijpen wat De Kesel drijft, lijdt aan ‘nostalgie naar het luie leventje onder het ancien régime, waarin mensen van zijn stand ongestoord konden genieten van zelf gecreëerde privileges’.
Zo zie je opeens, in De ambassadeur maar eigenlijk doorheen Geeraerts’ hele oeuvre, mensen die niet out of the box kunnen denken. Oud-kolonialen die terugverlangen naar het lieve leventje van vroeger. Een ijdeltuit als Grégoire Matsombo, die verwacht had dat zijn doktersdiploma hem een makkelijker leventje zou bezorgen. Een narcistische ambassadeur die zich diep in de problemen werkt omdat hij niet aan het verlies van zijn professionele identiteit kan wennen.
Uiteraard gaat het werk van Geeraerts’ hoofdzakelijk over een hypervitaal verlangen naar vrijheid. ‘We willen alleen maar vrij zijn, vrij, vrij...!’ – zo expliciet, cursiveringen inbegrepen, staat het in Geeraerts’ debuut. Kongolezen die zich willen bevrijden van hun koloniale onderdrukker, Westerlingen die zich willen bevrijden van de druk van moraal en katholicisme. Of, in de ‘Vincke en Verstuyft’-romans: bevrijding van een conservatieve elite die de waarheid wil verhullen.
Mààr: daarnaast is er ook het dilemma wat te doen met die nieuwe vrijheid, wat te doen in nieuwe contexten. Welke status heb je nog, als de wereld om je heen verandert? Ben je dan nog een ‘évolué’, of alleen maar ‘schroot’? Ben je een hoogwaardigheidsbekleder met chauffeur, of slechts een bejaarde sadist met een ego-probleem? Een ‘intellectueel van standing’ of een grotesk fossiel?
Misschien is Les noces rouges een ‘sleutel’, in de zin dat je bij Geeraerts altijd beter de sleutel weggooit en een nieuwe kast koopt. Wie niet kan wennen aan nieuwe realiteiten en zich vastklampt aan het verleden, eindigt gruwelijk vermoord (zoals de ambassadeur) of op de achterbank van een politie-Renaultje (zoals Pierre en Lucienne).
Alle citaten komen uit de zeven hardback-bundelingen van Geeraerts’ werk die tussen 2003 en 2006 verschenen bij uitgeverij Meulenhoff/Manteau: Gangreen, De tweede cyclus, De derde cyclus en Misdaad, eerste tot en met vierde cyclus. Alleen nog tweedehands verkrijgbaar. De ambassadeur is nog in de handel. Dit artikel verscheen dit voorjaar in Staalkaart. De foto toont een stukje van mijn boekenkast.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten