woensdag 16 november 2016

Recensie // Kwade grond

De tweelingbroers uit de derde roman van Auke Hulst zijn op de vlucht voor een ‘zinkgat’, in een fenomenaal beschreven, apocalyptische wereld.

Het is u vergeven als de naam Auke Hulst u niets zegt: zijn boeken krijgen in Nederland doorgaans lovende kritieken, maar in Vlaanderen is hij nog niet bekend. Daar moet maar eens verandering inkomen, want Hulst is redelijk uniek als schrijver.
Oordeelt u zelf, aan de hand van deze korte samenvatting. In de wereld die Hulst beschrijft in En ik herinner me Titus Broederland zijn tweelingen per definitie duivelskinderen. Dat is namelijk wat er in de Edicten staat, het boek dat in deze wereld geldt als een Bijbel en dat rigoureus gevolgd wordt. De Edicten houden de vrouwen onderworpen en binnenshuis, ze verbieden muziek en zang, en nog veel meer.
Het gezin Broederland (vader, Titus en de naamloze ik-verteller) leeft dan ook afgesneden van alles en iedereen. Volgens de ik-verteller heeft hun vader geweldige offers gebracht: allereerst door hen niet meteen na de geboorte af te maken, en al die jaren daarna door hen te beschermen tegen de ‘fakkels bij het hek’. Broer Titus denkt daar anders over. Zijn relatie met hun vader is agressiever, gecompliceerder; noch zijn broer, noch de lezer snapt waarom.
Alle inwoners van deze wereld zijn gedwongen om één dag in de week onder de grond te werken, om ‘aardbloed’ naar boven te brengen. Dat blijkt olie te zijn. Al dat werken moet de aarde instabiel gemaakt hebben, want op een dag opent zich vlakbij een ‘zinkgat’: een gat naar nergens, dat steeds groter wordt. Het drijft de broers hun huis uit en de wereld in.
Hulst vermijdt het om plaatsnamen te noemen, of een jaartal. Natuurlijk zijn er wel dingen die we herkennen: religieus fanatisme, om te beginnen en het zinkgat als alternatief voor de (eveneens door ons veroorzaakte) opwarming van de aarde: ‘als het bos brandt, slaan alle dieren op de vlucht, maar de mens is zijn eigen vijand, brandstichter en slachtoffer ineen’.
Dit is een wereld waarin veel wetenschappelijke kennis is verdwenen. Land- en mijnbouw vormen de enige economische activiteit, de auto (‘gemotoriseerde koets’) moet opnieuw uitgevonden worden. Sterrenbeelden hebben namen als Korenmaat, Eg en Gesel. Het is onze toekomst en ons verleden tegelijk, een mengvorm die in fantasyromans niet ongewoon is – ik denk o.a. aan de fantasy-tetralogie The book of the new sun (1980-1983) van Gene Wolfe. Je kunt ook een literair salonfähiger referentie kiezen, zoals The road van Cormac McCarthy. Net als de vader in dat boek hebben de broers hun zinnen gezet op de zee, als de plek waar ze veilig zullen zijn. Achter hen is het ‘razen’ van het zinkgat te horen, dat steeds meer land opslokt. De angst neemt toe, net als het religieuze fundamentalisme, want uiteraard is het zinkgat een straf van god.
Voor religie heeft Hulst hoe dan ook geen goed woord over. Het houdt domheid en daarmee wreedheid in stand. De boeren kweken als konijnen, maar hun kinderen worden behandeld als dieren. Over de obsessie met altijd weer dat ene heilige boek, in combinatie met analfabetisme: ‘Oneindig wreed leek me dat: mensen te veroordelen tot benauwde levens en ze tegelijk de uitgestrektheid van geschreven werelden te ontzeggen.’
De titel En ik herinner me Titus Broederland is een prima vlag voor dit boek: de melancholie van de herinnering staat centraal. De ik-verteller roept vooral sferen op, en ergens in de tweede helft begint het te wringen dat het boek niet méér te bieden heeft. Er is geen verhaal, behalve de weinige belevenissen van de broers op hun tocht naar de zee. Hulst is zo druk bezig met zijn grimmige schildering, zoveel energie steekt hij in het uitwerken van zijn decor, dat de personages er ietwat karig van af komen.
Hij lijkt de reis te gebruiken om bepaalde elementen van zijn schildering verder uit te werken. Weten we uit de eerste bladzijden van het boek al dat muziek in deze wereld illegaal is en dat muzikanten zelfs opgeknoopt kunnen worden door lynchmeutes, dan besluiten de broers onderweg om ‘gitaarmannen’ te worden en het gevaar te trotseren. Dat is een gewaagd besluit, maar van de andere kant maakt het voor de broers geen enkel verschil: als tweelingbroers zijn ze sowieso opgejaagd wild, en je kunt maar één keer opgeknoopt worden. Wat er achterblijft van die verhaal, is de vaststelling: muziek in deze wereld verboden. En zo lopen de personages door de roman als hamsters in een tredmolentje.
Niettemin blijft dit een opmerkelijk boek. Door de durf om nieuwe genres binnen te smokkelen in de Nederland(talig)e literatuur. En door de uitgekiende stijl, een unieke mengvorm van registers. Bloemrijke passages. Platte dialogen. Gezochte neologismen die je zou verwachten in een boek van Louis Couperus of Jacob Israël de Haan (bijvoorbeeld het werkwoord ‘sluimerleven’). En tenslotte uit het Engels gepikte woorden: aluminiumfolie heet hier ‘tinfolie’ (tin foil), achtergelaten lijken ‘meuren tot aan de hoge hemel’, ofwel stink to high heaven.
De taal zou volstaan om dit boek boeiend te houden, maar daarboven krijgen we ook nog eens de hartverscheurende melancholie van de intiemste relatie denkbaar, die stukje bij beetje kapot gaat. Het goede kàn haast niet overleven in deze wereld, zegt Titus al aan het begin: ‘Wat dacht ik nou helemaal? Dat je in kwade grond kon groeien zonder je zuiverheid te verliezen?’

Auke Hulst, En ik herinner me Titus Broederland.
Ambo/Anthos, 267 blz., € 19,99 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten