donderdag 17 november 2016

Recensie // Oude trauma's op de seksboerderij

Het boekenvak mag dan steeds commerciëler worden, de Vlaamse literatuur heeft nog steeds een onderlaag van moeilijker werk. Debutant Kristof De Muynck komt die stroming versterken.


Experimenteel mag je het niet noemen, omdat zowat alle literaire experimenten intussen wel al een keer uitgevoerd zijn. Het is moeilijker werk, omdat de lezer verwarrende vertelperspectieven en merkwaardig taalgebruik krijgt voorgezet, die hem/haar dwingen trager te lezen. Dat kan verfrissende boeken opleveren, met één grote “maar”: het sop moet de kool waard zijn. Als je urenlang in een tekst wroet, moet iets die inspanning de moeite waard maken. Meestal komen dit soort boeken uit bij kleinere uitgeverijen – ’t Balanseer publiceert bijvoorbeeld Harry Vaandrager, de Nederlandse uitgever In de Knipscheer kwam laatst met Slachtvlinders, het intrigerende debuut van de Vlaming Peter De Voecht – maar ook de opeenvolgende uitgeverijen van Harold Polis deden regelmatig moeilijk werk verschijnen. Kopvoeter staat in die traditie.
In dit romandebuut van duivel-doet-al (kapper, cafébaas, paardenpensionuitbater, zijn cv is eindeloos) Kristof De Muynck moeten psychologie en realisme de baan ruimen voor ondoorgrondelijke gebeurtenissen en veeleisend poëtisch proza. Nochtans is de setting Vlaams genoeg. Het verhaal begint in Antwerpen. ‘Westwaarts reden ze, onder de rivier, door de betegelde tunnel, een lange slurfvormige beenhouwerij’: een erg mooi beschreven Waaslandtunnel. Na een uit de hand gelopen wijndiefstal besluit hoofdpersoon Erwin echter dat hij uit de stad weg wil. Onderweg naar de landelijke oorsprong van zijn ouders, botst hij op Marre, een meisje in nood.
Zeventien jaar later, in het tweede hoofdstuk, vinden we Erwin op een boerderij waar vreemde dingen gebeuren. Het is meer een ‘dekstation’, met Erwin als dekstier. Het gaat blijkbaar alleen om het ontmaagden; als een moeder haar twee dochters naar de boerderij brengt, lezen we dat ze ‘met Microgynon [zijn] gesynchroniseerd’. Dat is een anticonceptiemiddel. Alles op deze boerderij is een zaak van vlees: we kijken toe als Erwin de dochters een beurt geeft, we kijken toe als hij een varken slacht.
En we zijn niet de enigen die kijken. Marres recent overleden vader is teruggekeerd, in de vorm van een “kopvoeter”, een onzichtbaar dwergje, niet groter dan een ‘achteloos verschrompeld appeltje’. Hij loopt rond en kijkt, want er is nog altijd veel wat hij niet snapt. En hij rouwt om Elza, zijn ‘eerste en eeuwige lievelingsvel’, het meisje op wie hij tijdens WO II verliefd was, maar die zich ophing. Waarom leeft hij nog? Hij weet het zelf niet. Zal er ooit een einde komen ‘aan mij en aan mijn ledige zijn’?

Elk hoofdstuk van Kopstuk is weer een sprong in het duister, omdat er nieuwe merkwaardige ontwikkelingen moeten ontcijferd worden: het paard van Stanzi, Marres dochter, is opeens veranderd in een tienermeisje, Elza verschijnt in het karkas van een geslacht varken, etc. Er zijn echter ook verhaaldraden die het hele boek lang doorlopen, zoals de geschiedenis van de kopvoeter en zijn Elza. Bovendien komen we geleidelijk te weten dat er band is tussen de kopvoeter, zijn oorlogsgeschiedenis en de vader van Erwin. Een ‘lijk uit Erwins verleden, een herinnering die niet eens de zijne was’, staat op het punt om weer op te duiken: ‘Het kadaver had zich traag van de bodem van de rivier losgeweekt en was gaan drijven.’
De WO II-verhaallijn is stilistisch het anker van Kopvoeter: hier geen meisjes die ook paarden zijn, geen Nils Holgersson-achtige dwergen op de boerderij... En het taalgebruik is soberder dan in het heden van de roman: daar vermengt De Muynck oubollige woorden (voermannen, gelagzaal, bij ontstentenis...), terminologie voor kruiswoordpuzzelaars (Equidae, pantocrator...) en veel vlezige metaforiek.
Helemaal stabiel staat De Muynck schrijverschap nog niet – het blijft een debuut, natuurlijk. Voor elke bloemrijke zin is er ook één die hij beter eens hardop gelezen zou hebben, om te horen hoe slecht het klinkt. ‘De straatlantaarns gloeiden traag in de avondzon van rozerood naar oranjegeel. Hun nekken rezen traag en zacht de hoogte in en knikten voorover naar elkaar en over de weg als een leger zwanen, een zwerm kraanvogels die dansten op de bochten en plooien (...). Het was een zachte, zoete wals’. Dat is mooi. Wat, daarentegen, te denken van een toondove en in wezen onbegrijpelijke zin als ‘Haar brede bekken kwakkelde in een korte golfslag als een gesel op de bolvormige botuiteinden van haar dijbenen’?
De Muynck heeft ergens over een taal ‘die niet de vertelling nastreefde, maar de notitie koesterde’. Dat vat zijn aanpak treffend samen, maar niet alle notities in dit boek zijn even zorgvuldig gekoesterd. De zeer ingenieuze constructie van het boek eist bovendien zoveel aandacht op, dat personages en thematiek uit beeld worden gedrukt. Niettemin, met het nodige finetunen kan uit deze brok ruwe inspiratie een interessant schrijverschap groeien.

Kristof De Muynck, Kopvoeter.
Polis, 190 blz., € 19,95

Geen opmerkingen:

Een reactie posten