Televisie in de jaren ’80. Ik herinner me de woensdagavondprogrammering van de Vlaamse openbare omroep. Om acht uur begon de fun met ’Allo ’Allo, een festival van farce-achtige verwikkelingen en rare accentjes, die allemaal anders klonken en toch allemaal uitdraaiden op pipi- en boobies-grapjes. We bekeken het met het hele gezin. Rond half negen ging ik naar mijn kamer; aan de Teutoonse ernst van Derrick of Tatort had ik geen boodschap. Maar rond half tien kwam ik weer naar beneden, want dan trok de televisie een nieuw blik hoogstaand entertainment open, getiteld Married with Children. Week na week ging het studiopubliek compleet door het lint als Al weer een nare opmerking maakte over de kleine borsten van de buurvrouw. Eigenlijk was die serie geen comedy, maar een sociologisch fenomeen.

Televisie in de jaren ’90. Ik herinner me Beverly Hills 90210, een soap die zich vermomde als hippe tienerserie. En MacGyver, de Brico die je het leven kon redden. En Sledge Hammer, een lach-of-ik-schietcomedy over een cop die naar bed ging met zijn vuurwapen.
Denk terug aan televisie in de jaren ’80 en ’90, en let’s face it: zowat het enige wat overeind blijft zijn Ducktales.
Midden jaren ’90 werd ik klant van een arthousevideotheek, in de buurt van het Antwerpse stadspark. Ik was in mijn meest extremistische jaren, mijn Frasier-fase: aan mijn lijf geen blockbusters meer, ik wou kunst. Dus ik raasde door de volledige Wong Kar-Wai, wierp me op Pasolini, nouvelle vague en ten slotte ook David Lynch. In feite had die videotheek zelf iets lynchiaans. De balie bevond zich helemaal achter in de zaak en je kon door ettelijke meters films grasduinen voordat je ook maar iemand zag. In het midden, in de patio, was wat terrasmeubilair neergezet, omringd (omsingeld, eerder) door potplanten en varens. Het oogde tropisch. Er zat nooit iemand.
De eerste aflevering van Lynch’ serie Twin Peaks was een schok. Ik voelde me compleet gedesoriënteerd. Dit was een tv-serie, met duidelijk aangegeven reclamepauzes, maar niets was zoals het hoorde te zijn. De sfeer kon elk ogenblik omslaan, van ernstig naar grotesk, en het was zelfs lang niet altijd duidelijk of een scène ernstig of komisch bedoeld was.
Op een gegeven moment gaan FBI-agent Cooper en sheriff Truman naar de bank, om de inhoud van een kluis te onderzoeken. Ze worden binnengeleid in een kamertje. Op de tafel ligt het opgezette hoofd van een hert. Ze bekijken het met enige bevreemding. O, dat is van de muur gevallen, zegt de bankbediende. Hij geeft hun het kluisje en vertrekt weer. De scène vervolgt alsof het een doodgewone politieserie is. Nu is het de beurt aan de kijker om bevreemd te zijn: was dit een grap, of heeft het hert enige betekenis in de context van het verhaal?
Toegegeven, het hielp niet dat ik begon bij aflevering 2 van Twin Peaks. De dubbellange pilot, zo ontdekte ik later, stond op een aparte videoband. Ik had per ongeluk alle karakterintroducties overgeslagen. Dat zal zeker bijgedragen hebben aan de desoriëntatie.
Ik bleef Twin Peaks wel zien als de uitzondering op de regel. De bulk van wat op tv te zien was, bleef slechtgemaakte onzin. In de jaren die volgden was ik wel mee met The X-Files
en met Friends. Een vriend was helemaal gek op The Sopranos, maar ik vond dat de lol eraf was zodra Livia Soprano stierf. (Spoiler bevat geen hoofdstuk over The Sopranos.)
Ik ben pas een jaar of acht geleden, in een redelijk depri periode, echt een seriefiel geworden. Ik voelde de behoefte om even de luiken te sluiten en lange tijd geen mens meer te zien. Dan zijn dvd-boxen met 24 afleveringen van 45 minuten niets meer of minder dan een life saver. Mijn zus had me House M.D. aangeraden, een doktersserie. Ik was verkocht vanaf de pilot. De schok dit keer was dat dit puur commerciële fictie was, duidelijk opgebouwd volgens een stramientje, en toch stukken beter dan ik me herinnerde uit de jaren ’90. De tv-revolutie, ontketend door HBO, had ook een kwaliteitsverhoging op de andere netten veroor- zaakt.
Van House M.D. stoomde ik door naar Battlestar Galactica en The West Wing, naar Deadwood en Carnivàle, ik ontdekte (toegegeven: samen met de rest van de wereld) Game of Thrones en bekeek de hele serie Six Feet Under een tweede keer. Op de een of andere manier hield ik tussendoor ook de Nederlandstalige literatuur bij, verhuisde ik naar Barcelona (het beste wat een mens kan doen als hij uit een dip probeert te raken) en begon ik me af te vragen: zijn er eigenlijk niet opvallend veel parallellen tussen die series en de literatuur?
Ik heb het dan niet over de parallellen die de scenaristen zelf zo graag aanwijzen. De makers van de bikerserie Sons of Anarchy zijn er erg happig op hun plot te verankeren aan Hamlet. De hoofdpersoon is een moderne versie van Hamlet, die ontdekt dat zijn vader, de oprichter van een anarchistische bikersclub die is gedegenereerd tot een bende vulgaire wapensmokkelaars, vermoord is door zijn rechterhand – die nadien is hertrouwd met de moeder van de hoofdpersoon. Toegegeven, ook in Shakespeares toneelstuk duurt het drieënhalf uur voordat Hamlet eindelijk de degen ter hand neemt en zijn vaders moord wreekt. In de serie wordt dit echter over vier seizoenen uitgesponnen, niet omdat het verhaal hierom smeekt, maar omdat de finale confrontatie ook het slot van het verhaal zou moeten zijn, en dat konden de bankrekeningen van de makers niet verdragen. Dus die Hamlet- vergelijking is een tikje over the top. (Niettemin zijn de eerste drie seizoenen van Sons of Anarchy erg de moeite waard. Misschien schrijf ik daar een andere keer over.)
De tv-makers kennen hun klassiekers. Vince Gilligan, de man achter mijn enige echte binge-ervaring, Breaking Bad, weefde duidelijk verwijzingen naar Faust door zijn teksten. Mad Men knipoogde naar de verhalen van John Cheever, de literaire inspiratiebronnen van True Detective waren zo na- drukkelijk aanwezig dat ze tot plagiaatbeschuldigingen leidden, enzovoort. Ik wou wel eens weten hoe die inspiratiebronnen zich precies verhielden tot de tv-series.
Iedere lezer zou de moeite moeten doen om zijn of haar eigen ‘leespad’ uit te stippelen. Je moet niet gewoon de recensies of de bestsellerlijsten volgen. Dat zijn de titels die blijkbaar voor iedereen iets te bieden hebben. Leesvoer voor de grootste gemene deler. Je moet altijd op zoek gaan naar de boeken die bij je eigen interesses aansluiten. Bij het bekijken van Heroes bijvoorbeeld, werd ik getroffen door de rol van het generatieconflict in de plot van seizoen 1. Het leek me logisch om Toergenjevs Vaders en zonen te gaan lezen, het bekendste voorbeeld van een roman over generatieconflicten. Via Vaders en zonen kwam ik terecht bij Toergenjevs debuut, Roedin, dat Heroes voor mij nog meer in perspectief bracht. Er zijn dus hoofdstukken in dit boek waarin ik de literaire aanwijzingen volg van de tv-scenaristen, maar
er zijn er ook waar ik mijn eigen pad gevolgd heb. Heroes of Spartacus hebben geen expliciete band met literatuur, maar impliciet voerden ze me wel naar boeken over respectievelijk generatieconflicten en onze moeilijke omgang met vrijheid.
Dit boek is een condensatie van vijf jaar kijken en lezen.
Morgenvroeg zet ik ook de tweede helft van deze inleiding online. Spoiler. Over televisieseries en wereldliteratuur is een uitgave van Van Oorschot en ligt nu in de winkel (ISBN 9789028270176, prijs: 19,99 euro).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten