In 1920 reisde Louis Couperus naar Algerije en Tunesië. Dat leidde tot merkwaardig vlakke reisbrieven. Waarom was de grote schrijver opeens “lost in translation”?
Elk boek heeft één ideale lezer. Wie is de ideale lezer van Couperus in de Oriënt, een non-fictieboek gewijd aan één van de minst bekende werken van de grote Louis Couperus (1863-1923)? Het antwoord lijkt evident: de doorgewinterde Couperus-fan. Wie anders zou interesse kunnen opbrengen voor Met Louis Couperus in Afrika, een volstrekt en terecht vergeten boekje uit 1921? Couperus-specialiste José Buschman schrijft in haar inleiding:
Elk bergmassief kent zijn onbetreden paden, spelonken en ravijnen waar geen reiziger zich waagt. Het volledige werk van elke grote schrijver kent ook zulke beschaduwde gebieden.
En toch. Het pakt anders uit.
Eerst even situeren. In 1920 ontving Couperus een verzoek van S.F. van Oss, oprichter en hoofdredacteur van het weekblad Haagsche Post en groot bewonderaar van de schrijver van Eline Vere. Couperus had in het verleden vaak reisliteratuur geschreven; Van Oss vroeg hem of hij niet naar Noord-Afrika wou reizen. Eind dat jaar vertrok de auteur met zijn vrouw voor een reis naar Algerije en Tunesië.
Een vorstelijk honorarium was slechts één van de argumenten die Couperus over de streep trokken. Een tweede reden was een algemene interesse voor de regio, veroorzaakt door Gustave Flauberts Salammbô, een historische roman die veel invloed had op zijn eigen De berg van licht. Flaubert had in de regio rondgereisd, niet van hotel naar hotel maar onder de bevolking, en had het verleden voor zijn ogen zien herrijzen. De jonge Couperus kon dat ook, het verleden zien in het heden – maar intussen was hij op leeftijd. Hij had geen zin om zich terdege te informeren (zoals de reisbrieven vrij eerlijk laten doorschemeren) en de Maghreb inspireerde hem niet zoals Griekenland en Italië dat wel konden. Waar Flaubert terugkwam met Salammbô, moest Couperus duidelijk schrapen om zijn reisbrieven voor Haagsche Post vol te babbelen.
Dat is opmerkelijk, omdat tijdgenoten die door dezelfde landen reisden wel degelijk enkele dingen opmerkten. Zij zagen de arrogante uitwassen van de Franse kolonisatie, het paralyserende fatalisme van de autochtone cultuur en de slavinnenstatus van de vrouw. Over dit alles loste Couperus geen woord.
Opeens is de ideale lezer van Buschmans boek een liefhebber van geschiedenis. Couperus’ reisbrieven blijken de springplank voor een completer beeld van een land in de laatste decennia van kolonisatie, een kruitvat vol onrechtvaardigheden.
Zag Couperus dan niets van wat er gaande was? Uitgenodigd op een Arabische bruiloft noteert hij wel degelijk dat de bruid amper elf (11!) jaar oud is. Maar geen nood, want de bruidegom is ‘geen oude kerel, maar een een beeldschone, jonge Arabier van twintig, denk ik, met stralende oogen en een blijden, purperen glimlach – want een glimlach heeft der lippen kleur – om prachtige tanden’. Buschman:
Hoe is het mogelijk dat een schrijver die zich (…) zo goed kon inleven in zijn vrouwelijke romanpersonages, zo weinig empathie opbracht voor de vrouwen in de Maghreb?
Couperus stond nog in de oriëntalistische traditie, de sensuele 1001-nacht-illusies die één van zijn personages ooit omschreef als ‘cerebraal onanisme’. Zijn tijdgenoten hadden wel al de overstap gemaakt naar een kritischer twintigste eeuw.
Misschien zat hij vast in zijn eigen imago, speculeert Buschman: de krantenlezer verwachtte van de fatterige Hagenaar Oriëntalistische praal en in de eerste brieven lijkt hij inderdaad eerder rond te lopen in Westerse fantasieën dan in een fysiek buitenland. Maar na enkele brieven valt ‘het oosterse sprookje’ stil. Couperus had de werkelijkheid gezien. Wist hij niet hoe die te verwoorden? De reisbrieven werden aflevering na aflevering vager. Treffende details onthullen het ongemak van de schrijver.
Misschien had het iets te maken met een derde reden die Couperus Den Haag uitjoeg. De stad van Eline Vere was in de ban van zedenschandalen die een heksenjacht op homoseksuelen veroorzaakten. Couperus’ naam werd genoemd. De bladen plaatsten spotprenten van de auteur, in de weer met make-up. Couperus, die ooit nog beleefdheden had uitgewisseld met Oscar Wilde, deed zijn leven lang àlles om zijn seksuele geaardheid te verhullen. Alleen in zijn personages schemerde de waarheid door, Couperus zelf verborg zich achter mistgordijnen. Een ontsnappingskunstenaar, een literaire Houdini.
De Maghreb was in die tijd ‘het mekka voor Europese reizigers die op zoek waren naar wat onconventioneler vormen van seksueel vermaak’. Buschman vergelijkt de regio met Thailand vandaag. Jean Genet en Oscar Wilde hadden van de lokale schoonheden genoten. Het is niet onmogelijk dat Couperus dezelfde verlokkingen onderging, maar er niet over durfde te schrijven, om de Haagse spotters niet nog meer munitie te geven.
De ideale lezer van dit boek zal dus ook een kritische Couperus-lezer moeten zijn. Buschman legt nogal brutaal de zwakheden van de grote schrijver bloot, en de mogelijkheid dat zijn werk zich soms verloor in escapisme. Buschman doet in de amper tweehonderd, overvloedig geïllustreerde bladzijden van dit boekje meer om het beeld van Couperus te nuanceren en bij te stellen, dan Rémon van Gemeren in zijn vorig jaar verschenen Couperus-biografie.
José Buschman, Couperus in de Oriënt.
Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 192 blz., 19,99 euro
Deze tekst is een aangedikte versie van de recensie die eerder verscheen in de boekenbijlage van De Standaard.


Geen opmerkingen:
Een reactie posten