vrijdag 14 januari 2022

"De terugkeer", feuilleton (1/22)

Hoofdstuk 1. De nacht van 3 op 4 september 1869 

Al was hij een dronkenlap, amper in staat om zijn plichten als veldwachter tot een goed einde te brengen, al was hij niet het slimste kind van zijn ouders en al waren zijn vijf broers en zussen ook niet bepaald de felste lichten, al had hij een misdadiger alleen maar kunnen arresteren als die zich vrijwillig op het bureau aanbood, en al waren zijn reflexen door het gewicht, de drank en de leeftijd gaan haperen als een raam dat door vocht in de lijst nog maar moeilijk open te krijgen is, toch moet gezegd dat George Albert Marcel Van Velden, veldwachter te Turnhout, zich die nacht goed van zijn taak kweet. 
Het schreeuwen was begonnen tijdens zijn derde nachtronde, omstreeks halfvijf. Een ander was, door de verrassing en de schrik, van hot naar her beginnen te rennen, als een kip zonder kop. De nachtelijke straten waren een verraderlijke echoput, maar veldwachter George wandelde al zestig jaar door die put. Hij schrok op, dwong zichzelf tot concentratie en liep toen zo snel als zijn wrakke, overvolle lijf toestond, maar zonder aarzelen, naar de straat waar zich… iets afspeelde. 
De hoek rondend zag hij in het licht van de reverbère vier mannen in blauwe kielen. Van een van de burgerhuizen in deze straat stond de voordeur wijd open. Al was George nu vlak bij het huis, het schreeuwen leek nog in kracht toe te nemen, alsof hij nog steeds aan het rennen was en dichterbij kwam. Het was, zo begreep hij, een zichzelf versterkend gillen, van een vrouw die buiten zichzelf was, haar eigen stem niet herkende en telkens nog harder uithaalde. Alsof hij dit soort situaties elke nacht het hoofd bood, trok George de sabel uit zijn gordel en hakte ermee door de lucht. Als op de tast vond hij de kabel die de reverbère boven de straat in de lucht hield. De olielamp viel, zwenkte in zijn richting. Een oogwenk later rende George de vier mannen achterna, de reverbère in de hand. 
Eén straat verder eindigde het dorp en waren er alleen nog velden. Het zou er stikdonker zijn, maar nu was hij voorbereid. En de gillende vrouw? De buren zouden haar zo meteen wel helpen, dacht George. Of dat kan hij gedacht hebben. Hij zou het nadien niet kunnen vertellen, een pint heffend in de herberg. George was al zo goed als dood. 
De steken in zijn zij dwongen hem over te gaan op stappen. Hij keek om. In de laatste huizen van het dorp was nu her en der licht aangestoken. Hij hoorde ook een verontrustend rumoer, dat op dit uur in Turnhout hoogst zeldzaam, haast onmogelijk mocht worden genoemd. Het krijsen was opgehouden. Was dat goed nieuws? 
Hij hield de lamp achter zich en kneep zijn ogen tot spleetjes. Veel meer dan een fragmentje zandweg zag hij niet in de lichtcirkel. Voetstappen hoorde hij niet, maar wel geruis, een ritmische beweging door struikgewas. Hoe konden die kerels zo snel lopen in het pikdonker? Lampen hadden ze niet bij zich. De weg, wist hij, zat vol onverwachte putten, ergens liep een sloot. Alleen ervaren smokkelaars kenden de nachtelijke Kempen goed genoeg om te blijven rennen ondanks de duisternis en ondanks het gewicht dat ze torsten. Smokkelaars? Smokkelaars die inbraken?

(wordt vervolgd)
Meer weten over de achtergronden van dit feuilleton? Klik hier

Geen opmerkingen:

Een reactie posten