Seppe van Groeningen doet een boekje open over zijn hippiejeugd. Een degelijk debuut.
Een roman met de titel Aards paradijs kan niet anders dan over de val gaan. Het begint al op de eerste bladzijde, als de zesjarige Jules voor het eerst naar school gaat. Leerplicht, nietwaar: ‘’t Zijn de mannen van de staat,’ zegt Jules’ moeder, ‘boze mannen zijn dat, die alle kinderen die niet naar school gaan willen thuis weghalen.’
‘Thuis’, dat is het Aards Paradijs, een commune op het Vlaamse platteland, in 1967 gesticht door Jules’ ouders. Een kruising tussen twee idylles: in de winter heeft zijn moeder haar afgezonderd, landelijk paradijs, in de zomer wordt de boerderij overstroomd door blowende uitvreters (m/v) en kan Jules’ vader de vrije liefde vieren.
In eerste instantie kunnen de ‘mannen van de staat’ niet op tegen dit Arcadia. Op school blijft Jules dan wel een buitenstaander, thuis zwelgt hij in de romantisch opgepepte verhalen die zijn ouders vertellen over hun afkomst. Jules probeert het vooral zijn vader naar de zin te maken, die stapelgek is op John Lennon. ‘Vader zat dagelijks in de woonkamer in lotushouding voor een levensgrote foto van den John.’ Als zijn vrouw het niet hoort, noemt hij Jules John, en de jongen moet vooral zijn (helaas onbestaande) muzikale talenten oefenen.
Aards Paradijs bestaat hoofdzakelijk uit smeuïge anekdotes over een heel originele kindertijd. Zo is er een hoofdstuk over de wereldreis met paard en kar die Jules’ vader wil ondernemen. De hooggespannen verwachtingen lopen dood op een aftandse knol die geen drie straten ver geraakt.
In een ander fragment wordt er, om een toilet te kunnen installeren, bespaard op eten. Zo extreem zelfs, dat de commune uit arren moede grassoep binnenspeelt. Het gevolg is een uitbraak van groepsdiarree, natuurlijk nét op de dag van bezoek uit de buitenwereld.
Subtiel is Aards Paradijs zelden, amusant dikwijls wel. En de hardnekkigheid waarmee alle personages naar een ideale wereld streven is hartveroverend, ook al lopen ze iedere keer weer vast in hun ‘eigen, verwarde ideeën’.
De val uit het Paradijs begint langzaam, maar in de tweede helft neemt de valsnelheid hand over hand toe. Ten slotte keert Jules het Aards Paradijs de rug toe. De auteur raast nu plotseling door de jaren, om tenslotte, decennia later, halt te houden. Jules zoekt, voor het eerst in jaren, zijn ouders weer op: de één in een ziekenhuis, de ander in een klooster. Van Groeningen komt nu aanzetten met twijfelachtige ironieën: de zoon moet toegeven dat hij meer lijkt op zijn vader dan hij zou willen, de moeder heeft ten slotte toch gedaan wat haar familie altijd wou en is in het klooster gegaan.
Dit slot is onvoldoende doordacht.
Van Groeningen heeft zich duidelijk laten inspireren door De helaasheid der dingen, nog een boek waarin de leute aan het eind wordt weggeblazen door bittere ernst. Maar bij Verhulst is het einde écht navrant. En bovendien heeft Van Groeningen niet de stijl van een Verhulst. Epigonisme valt in een debuut te vergeven, maar het rommelige slot van Aards Paradijs is gewoon slecht calqueerwerk.
Wie tot pakweg bladzijde 178 leest, heeft een leuke roman achter de kiezen. Het vervolg doet, in al zijn onbeholpenheid, afbreuk aan het geheel.
Seppe van Groeningen, Aards Paradijs.
De Arbeiderspers, 223 blz., € 18,95

Geen opmerkingen:
Een reactie posten