Voor ‘Doorlezen of niet?’ lees ik de eerste 50 bladzijden van een (meestal recent) boek, breng verslag uit van mijn leeservaring en beantwoord ten slotte de vraag: lees ik door in dit boek... of toch maar niet?
Vandaag: Imperium van Christian Kracht (Uitgeverij Leesmagazijn, 172 blz., € 19,95).
Wie? Christian Kracht (1966) is een Zwitserse journalist en columnist. Hij debuteerde in 1995 met Faserland, publiceerde over popmuziek en new wave en schreef reisverhalen. Het internet deelt mij mede dat Kracht een dandy-achtige figuur is, die o.m. voor model speelde in een reclamecampagne van P& C. In Die Zeit doet hij volgende vermakelijke uitspraak:
Ich stelle meinem Verlag grundsätzlich nur Urlaubsfotos zur Verfügung. Da sieht man gut aus, ist schlank, braun gebrannt.
Kracht doet al eens een politiek uitspraak, en zijn critici gaven hem het label ‘nieuw-rechts’ – dit laatste heb ik dan weer van Wikipedia.
Imperium is Krachts meest recente roman, uit 2012. De Nederlandse vertaling is het werk van Ard Posthuma.
Vooroordeel van de dag? Geen.
Buzz? (a) Vroeger. Volgens de Imperium-flap noemde Der Spiegel het boek een lofzang op het totalitarisme, een visie die werd tegengesproken door o.a. Elfriede Jelinek. Zal wel iets te maken hebben met de columns van Kracht.
(b) Heel binnenkort. Imperium. A fiction of the South Seas verschijnt midden juli ook bij de Amerikaanse uitgever Farrar Straus & Giroux.
(c) Nog ietsje later. Er komt een verfilming, door de Duitse regisseur Jan Ole Gerster.
Wat was de vraag? ‘De kokovoren’, was dat geen album van Jommeke?
De eerste vijftig bladzijden... August Engelhardt is op vrij letterlijke wijze een nutcase. Deze dweperige vegetariër heeft eventjes theologie gestudeerd, maar verkiest zijn eigen religie op te starten. August – een historische figuur, maar het komt wel mooi uit dat hij een clownsnaam draagt – wil op Duits-Nieuw-Guinea (Oceanië) een gemeenschap stichten die uitsluitend kokosnoten eet, ‘een kolonie van kokovoren’, want ‘Cocos nucifera was (...) de spreekwoordelijke kroon der schepping, de vrucht van de wereldboom Yggdrasil.’
August hoort bij ‘de geluksridders en de avonturiers’, maar heldhaftig (of zelfs maar erg snugger) is hij niet. Amper aangekomen wordt hij al beduveld door een Tamil met psychologisch doorzicht en even later smeert de gehaaide zakenvrouw Emma Forsayth hem een eiland aan.
Kracht heeft deze (deels) historische roman een politieke context meegegeven: de Werdegang van Engelhardt gaat min of meer gelijk op met de politieke ontsporing van Europa. Engelhardt is ‘een romanticus die zoals zovelen van zijn soort een mislukte kunstenaar was. En als zich daarbij soms parallellen opdringen met een latere Duitse romanticus en vegetariër (...) dan is dat helaas ook precies de bedoeling en (excusez le mot) in nuce ook coherent.’ In nuce = in een notendop, en dus een knipoog naar Engelhardts obsessie.
(Dit citaat geeft meteen een goede indruk van Krachts stijl: de zinnen zijn kunstig en gezocht geconstrueerd – dandy-esk, zeg maar – en de ironische toon van de alwetende verteller raakt zowel de hoofdpersoon als de lezer. De stijl wekt de indruk dat dit boek is geschreven door iemand die er geen nanoseconde aan twijfelt dat hij bezig is aan een onsterfelijk meesterwerk, en eerder nog dan de vertelling is het de stijl die de lezer grijpt en meesleurt.)
Regelmatig zet Kracht het verhaal even stil en doet de lezer duizelen met een plotse perspectiefwisseling. Als August voet aan wal zet op zijn eiland, beschrijft Kracht het moment vanuit verschillende perspectieven, en brengt deze ‘versplintering van de realiteit’, meteen in verband met de poëzie en de muziek van de jaren 1920. De versplintering is, stelt de verteller met aplomb, ‘een van de hoofdkenmerken van de tijd waarin Engelhardts geschiedenis zich afspeel’. Daar valt iets voor te zeggen, maar allicht zal niet iedere lezer dit soort uitspraken, getuigend van gevoel voor bombast en een welhaast Mulischiaanse zelfverzekerdheid, kunnen verdragen.
Imperium vertrekt vanuit de geschiedenis van August Engelhardt, maar het schouwtoneel van dit boek is de hele wereld. Representatief voorbeeld: als het in hoofdstuk IV, in een Berlijnse flashback, begint te regenen en de mensen ‘zwart-rubberen regencapes’ aantrekken, wijst Kracht erop dat ‘alle voor de laklaag benodigde caoutchouc’ afkomstig is uit ‘de beestachtige slavenplantages van Belgisch-Congo’.
Hoe gelezen? Met bewondering én een computer met internetverbinding binnen handbereik, want Kracht strooit graag met cryptische verwijzingen.
Een eenvoudige is dat zinnetje uit het testament van een waanzinnig geworden plantage-eigenaar: ‘Maak ze allemaal maar af’. Dat moet wel een variant zijn op Kurtz’ oorlogsverklaring aan de zwarten in Heart of darkness. De schrijver uit Zwabenland die op bladzijde 44 even voorbij komt lopen, moet Hermann Hesse zijn. Even verderop loopt er ene Gustaf Nagel door het beeld; die kende ik niet, de moeite van het googlen waard. En die ‘redacteur van Simplicissimus’ moet wel Thomas Mann zijn. Hij beklaagt zich bij de politie over de nudist Engelhardt en geeft aanleiding tot volgende, ronduit epische zin (meer dan de helft van bladzijde 61):
De blik van de redacteur valt zonder veel geestdrift naar links door de ruit van het donker wordende, van minuut tot minuut meer in een spiegel veranderende treinraampje op de verblekende Oost-Pruisische vlakte, en opeens wordt hij de bijna efebe-achtige slanke schouders van de gisteren naakt op het strand liggende jongeman gewaar en beseft hij op dat moment de eigenlijke reden waarom hij aangifte heeft gedaan, en dat hij voortaan zijn gehele leven voor zichzelf en zijn omgeving de last van een pijnlijke leugen zal dragen, zal moéten dragen, een leugen van een dusdanig gewicht dat daardoor alles tot aan de dag van zijn dood van kleur zal verschieten – zijn nog ongeboren kinderen, het werk (want er rijpen meerdere romans in hem), de op dit moment nog geamuseerde omgang met het ideaal van zijn eigen burgerlijkheid en de nu al ontkiemende afschuw van de op de tafel van de restauratiewagen in elegante rust liggende handen van zijn geduldig glimlachende verloofde, die van haar kant decennialang in een toestand van nietsvermoedende onwetendheid zal volharden, alhoewel de jonge vrouw natuurlijk in haar eigen neiging zich met een bepaalde onvrouwelijkheid te presenteren en te kleden misschien ook nu al, aan het begin van hun relatie, een aanknopingspunt ten aanzien van de werkelijke seksuele voorkeur van haar aanstaande had kunnen vinden.
Doorlezen?
Jawohl.
Meer hoera over Imperium? Hier.
Dinsdag:
doorlezen of niet in Een verdomd goede jeugdschrijfster & andere verhalen van Koenraad Goudeseune?

Geen opmerkingen:
Een reactie posten