In zijn inbox: nog maar eens een dwangbevel om zijn huisje af te breken. In zijn outbox: een nieuwe roman, geïnspireerd door de lawine aan katholieke seksschandalen. Al wil hij dan werken in absolute stilte, rond Jeroen Brouwers is het nooit helemaal stil.
‘Ik wil niet lachend op de foto, hoor,’ waarschuwt Jeroen Brouwers (74) fotograaf Ivan Put. ‘Geen lachende Brouwers in de krant. Ik ben een ernstig schrijver.’
Een schrijver die zich een geheel uit prikkeldraad opgetrokken imago heeft gecreëerd, met polemieken en onvervaarde stellingnames. Een imago dat toch niet echt strookt met de realiteit. ‘Ik woon in een diep donker bos’, is mij per mail meegedeeld, en afgaande op zijn boeken verwacht ik me aan een krot, omringd door rottende, ziekten verspreidende bomen die elk moment kunnen omkieperen. In plaats daarvan staat Brouwers me op te wachten voor een gezellig bungalowtje, gewoon naast een zandweg en op minder dan een minuut van de bewoonde wereld. En is het niet iets te toevallig dat Brouwers koffie drinkt uit een mok met kapitein Haddock op (terwijl de bezoekende vragensteller de Kuifje-mok krijgt)?
Het huis, zonevreemd, moet afgebroken worden, dat is vorige week nog eens bevestigd door de rechtbank. ‘Ik woon hier al 21 jaar met die donderwolk boven mijn hoofd. En ik betwist de uitspraak niet: ik heb dit huis niet gebouwd, maar ben in overtreding omdat ik het gekocht heb. Wat mij betreft mag het afgebroken worden, hoor. Maar verhuizen, op mijn leeftijd? Dat overleef ik niet.’ Volgende stap: tijd rekken. ‘Mijn advocaten menen over voldoende juridische gronden te beschikken om cassatie aan te tekenen. Ik hoop dat het vonnis over mijn huis daardoor kan worden opgeschort tot de lijkkoets komt voorgereden. De oude boom weet niet waar hij elders nog zou kunnen wortelen.’
Toen de heisa rond Brouwers’ huis net begon, kreeg hij trouwens een aanbod van de monniken van de abdij van Tongerlo. ‘Die hadden daar nog een huisje staan waar ik in mocht. (lacht) Zie je mij daar al zitten, met mijn goddeloze boeken?’
Wat ons meteen bij de reden van dit gesprek brengt: Het hout, een roman over een werkbroeder in een jongensinternaat, die zich afvraagt hoe lang hij nog de ogen kan sluiten voor de mishandeling en het seksuele misbruik van leerlingen door zijn medebroeders.
‘De internaten, waarin ik van m’n tiende tot m’n zeventiende opgesloten ben geweest, zijn een terugkerend onderwerp in al mijn werk. En het drong zich weer op door het nieuws. Eerst nieuws uit Ierland, over seksueel misbruik door kloosterlingen. Van Ierland ging het naar Amerika, naar Duitsland... – een mondiaal gegeven. Het misbruik vond doorgaans plaats op pensionaten en dat is bijna tien jaar lang mijn wereld geweest.’
‘Toen ik nog door het bos wandelde – het lichaam wil nu niet meer – liep ik me af te vragen: wat bezielde die mensen om te blijven en om te zwijgen? Om binnen de muren te blijven, afgesneden van de wereld en van je tijd. Dat was ook de uitdaging voor me: geloofwaardig maken dat Bonaventura niet weg kàn, niet spreken kàn. En het dan toch doet.’
‘Veel ideeën zijn pas in de loop van het schrijven ontstaan. In het eerste hoofdstuk al laat Bonaventura de naam “Patricia” vallen. Dan moet je jezelf dus afvragen: wie is dat? En hoe heeft hij haar leren kennen? Dat zijn dingen die ik invulde tijdens het schrijven, ook om het schrijven wat avontuurlijker te maken. Ik wil me niet vervelen terwijl ik een roman schrijf. Je moet jezelf af en toe verrassen. Een roman van a tot z schrijven is plaatjes kleuren in een kleurboek. Dat doe ik niet. Het enige wat ik moet weten, is het eind. Ik moet de gebeurtenis aan het slot voor me zien. Dat is het stokje dat op de kermis in de trommel voor suikerspinnen gestoken wordt, waar de suikerslierten omheen geweven worden. Zo maak ik een roman.’
Broeder Bonaventura, de hoofdpersoon van Het hout, is weer zo’n typisch Brouwers-personage: een twijfelaar met weinig wilskracht, die maar niet kan besluiten om in actie te komen. De figuren in Brouwers’ roman staan in scherp contrast met de figuur die je leert kennen uit zijn non-fictie: daar is Brouwers bepaald niet bang om spijkers met koppen te slaan.
‘Ik denk niet dat het verschil zo groot is, hoor. Bonaventura twijfelt eindeloos of hij zal uittreden, hij heeft er de liefde van een vrouw voor nodig om zich over zijn angsten en zijn gewetensbezwaren en wat al niet te zetten, maar ten slotte neemt hij wèl zijn beslissing. De roman speelt zich af in de jaren 1950: uittreden was uitzonderlijk, dat deed je niet. Pas in de jaren ’70 liepen die instellingen leeg. Bonaventura is best wel dapper, maar binnen zo’n vesting, tussen die muren, kon je niet anders dan je mond houden. Tegen wie had hij iets moeten zeggen over wat er gebeurde in dat klooster? Zulke beschuldigingen zouden niet gepikt zijn.’
En de buitenwereld zat er al evenmin op te wachten. ‘Ja, dat is historisch correct. In mijn kostschooljaren was dat zo. Als leerlingen thuis iets vertelden over de broeders, kregen ze hooguit te horen dat ze hun mond moesten gaan spoelen. Dat werd niet geloofd.’
‘Ik zat al vanaf mijn tiende op kostschool. En ik was een heel knap jongetje – dat mag ik nu wel zeggen, hè? – dus moest ik naar het gymnasium. Die tweede kostschool bleek echter niet zomaar een gymnasium, dat was een missiehuis, een seminarie voor de opleiding van missionarissen. Dat lag me absoluut niet. Ik heb me opzettelijk zo misdragen dat ik er van afgetrapt werd. Naar weer een andere kostschool overgeplant, een mulo. Nou, op die laatste kostschool, in Bleijerheide, Kerkrade, speelt Het hout.’
‘Ik heb feiten uit verschillende van die scholen gecombineerd, maar ben toch vrij dicht bij de feiten over Bleijerheide gebleven. Een oudleerling heeft een stichting in het leven geroepen, Mea Culpa, die alles in de openbaarheid wil brengen. Kijk maar op internet, je vindt er alles over de schanddaden van die kerels in Bleijerheide.’
‘Fotograaf Klaas Koppe maakte voor Snoecks een reeks, waarin hij met schrijvers terugging naar de plek waar hun karakter is gevormd. Java was iets te ver, dus zijn we naar die kostschool gegaan. Die ligt hier vijftig kilometer verderop. Het is geen kostschool meer, maar een conferentieoord. Niettemin, het is díe speelplaats met díe kastanjebomen, díe barre gevels waar ik weer tegenop keek, ik zag die broeders nog door de gangen wandelen... Alsof je terugkomt in een gevangenis. Mandela die Robbeneiland bezoekt, zoiets, maar dan sterk afgezwakt.’
‘We hebben in Kerkrade ook het graf van broeder Mansuetus [de grootste sadist uit Het hout, mc] bezocht (lacht). Op het kerkhof daar liggen àl die schurken.’
‘Dat misbruik was al eeuwen aan de gang. Het kan niet dat zoiets opeens aan de oppervlakte komt. En eeuwenlang is erover gezwegen. En dat doet men nog. De hypocrisie van zo’n Danneels, toen hij werd geconfronteerd met de man die door Vangheluwe is misbruikt! (op zalvende toon:) “Ja maar jongen, moet dat nu echt in de openbaarheid komen? Mijn collega Vangheluwe wordt over twee gepensioneerd. Waarom dan nu nog?” Díe hypocrisie. Of het argument dat niet iedereen z’n handen niet kon thuishouden. Het zal wel, maar er waren er voldoende opdat wij er vandaag, zestig jaar later, nog steeds over praten. En pas nu komen de meisjes met hun verhalen. Daar hebben we het laatste nog niet van gehoord, want die nonnetjes wisten er ook wat van, hoor.’
Mansuetus is een Duitser, waardoor verwijzingen naar WO II en het Nazisme de roman insluipen. Een kruising tussen de realiteit van toen én een uitspraak van een Nederlandse kardinaal, legt Brouwers uit: ‘De laatste kostschool waar ik verbleef was gesitueerd op de Duitse grens en veel kloosterlingen kwamen ook Duitsland, dat hoorde je in hun taal. Dat was de realistische, historisch correcte basis voor de Duitse elementen in het boek, maar het krijgt natuurlijk extra betekenis door de nabijheid van WO II én dat zinnetje Wir haben es nicht gewusst [geciteerd op bladzijde 278 van de roman; mc].’
‘Dat verband misbruik-Holocaust heb ik níet als eerste gelegd. De Nederlandse kardinaal Simonis zei bij Pauw & Witteman: “Wir haben es nicht gewusst.” Dat is zíjn citaat, die durfde zoiets te zeggen. En Witteman vroeg hem: “Weet u wel wat u daar zegt, begrijpt u de zwaarte van die uitdrukking?” Met Wir haben es nicht gewusst ontken je het licht van de zon.’
‘Eerlijk waar, het heeft ook positieve gevolgen gehad. Discipline heb ik op die scholen zeker geleerd. Elke dag gaan zitten aan je tafel, om te schrijven. Wat nou, “geen zin”? En de folklore van het katholicisme spreekt me nog altijd aan. Als ik op zondag bij het zappen op de eucharistieviering bots, blijf ik toch altijd even hangen. Geef me een beetje voorbereidingstijd en de juiste kleren, en ik kan die hele Latijnse ceremonie zelf opvoeren.’
De auteur zit even later smakelijk te vertellen over de lijfstraffen over de kostscholen – ‘Ik ben zelf ook geslagen, met een handstoffertje, maar daar heb ik in de roman een strijkstok van gemaakt. Je moet de dingen visualiseren’ – maar de roman zelf is verre van melancholisch of gezellig. ‘Een redactrice van mijn uitgeverij zei me: sorry Jeroen, ik kan nog niet verder lezen in je boek, ik moet even op adem komen. En Emile Brugman [de voormalige uitgever van Atlas, mc] zei me: ik krijg het benauwd van die roman. Dan weet je dat het goed zit.’
Het is, nogmaals, het onderscheid tussen imago en werkelijkheid: in de boeken vind je een getormenteerd mens, in het echt zit ik tegenover een “schrijf-professional’.
We praten over bepaalde zaken in Het hout die anders aanvoelen dan eerder werk. De eenvoudige, heldere chronologie, bijvoorbeeld. Dit keer geen hallucinaties of personages die wankelen tussen droom en werkelijkheid: alles vindt plaats in een volstrekt realistisch kader, in drie duidelijk afgelijnde dagen. En ook op stilistisch vlak is Het hout anders dan vorig werk: Brouwers, de ongecontesteerde meesterstilist, laat één van de personages een vreselijk verbasterd Nederlands spreken. ‘Dat was erg leuk om te doen, dat breiwerk van zinnen die in elkaar geschoven worden. Ik had er ook een systeem voor verzonnen. Het is niet zomaar chaos.’
‘Anderzijds matig ik me een zeker anarchisme aan, in die zin dat ik dialogen opschrijf zonder aanhalingstekens of interpunctie, of dat ik al eens woorden gebruik die ze in Amsterdam niet gebruiken. Mijn redactrice wees me erop dat er Vlaamse woorden in dit boek staan, zoals “nefast”. Nou en? Moet dan alles op alles lijken? Laat maar lekker staan, die woorden.’
Tegelijk met Het hout verschijnt een boekje met de brieven die heen en weer gingen tussen Brouwers en wijlen Gerrit Komrij (Correspondentie 1980-1986, bij de Antwerpse uitgeverij Demian). Er waren ook plannen om de correspondentie met uitgever Geert Van Oorschot (1909-1987) uit te geven, ‘maar dat moet mijn weduwe maar regelen, die publicatie houd ik tegen. Niet dat ik me voor die brieven schaam, maar er staan heel persoonlijke dingen in, van lang geleden. Laat die zaken alsjeblieft liggen, zeg.’
En géén postume publicaties, voegt hij daar aan toe. ‘Toen ik aan Het hout schreef, heb ik mijn vrouw gezegd: als ik het niet kan voltooien, gooi het weg. Niet alsnog publiceren. Zoals die laatste boekjes van Harry Mulisch. Ze proberen dat lijk steeds maar weer nieuw leven in te blazen, maar die man is dood. Laat ‘m toch met rust.’
Maar goed, er is geen reden om zo luguber te doen. Zoals Brouwers zelf zegt, over zijn vorige roman: ‘Bittere bloemen was een ingetogen boek, echt gemaakt door een oude schrijver, dat kun je zien. Wel mooi, hoor, als ik dat zelf mag zeggen, maar bezadigd, hè? Het hout borrelt van de vitaliteit.’
Dit interview verscheen in de Standaard der Letteren van 3 oktober vorig jaar.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten