Twee Nederlandse theatermakers mogen in Italië hun stuk over Rousseau opvoeren. De start van veel ellende, in een comedy of errors van Kees ’t Hart.
Volgens NRC/Handelsblad was Teatro Olimpico ‘de geestigste roman van 2014’. Dat zegt weinig – hoe grappig vindt ú de gemiddelde Nederlandse roman? – maar het boek staat nu ook op de shortlist van de Libris Literatuurprijs. Dus.
Teatro Olimpico heeft de vorm van een post hoc-subsidieaanvraag: twee Nederlandse amateurtheatermakers hebben hun voorstelling Rousseau opgevoerd in Vicenza, in het imposante Teatro Olimpico. Daarbij is 1 & ander ontspoord. In het rapport doen ze verslag van hun tegenslagen.
Van bij het begin is duidelijk: dit wordt een ramp. In de ban van het Teatro Olimpico houden de Nederlanders hardnekkig vol. Ze zien ‘geen beren op de weg’, ook al spreken ze amper Italiaans, is hun Engels niet veel beter, lopen ze verloren in de oorlogjes die woeden tussen het theater en de mensen van het Rousseaufestival, zijn ze te verlegen om over geld te beginnen, enzovoort. Afspraken worden steeds telefonisch gemaakt, niets staat op papier. Ze zijn zo stringent in hun artistieke opvattingen – hun kop van jut is Beckett – dat ze het belangrijkste niet onder ogen wensen te zien, namelijk dat ze alleen maar uitgenodigd zijn omdat de Italianen dan in aanmerking komen voor een Europese subsidie.
Die Hollanders en hun voorstellinkje laten hen verder koud, net als het feit dat de twee een flinke schuldenput aan het graven zijn. Zo blijken ze te moeten betalen voor de regisseur die de Italiaanse versie zal begeleiden. Ze huren een dure vrachtwagen om hun grotesk grote decor naar Italië te verhuizen, lopen boetes op, om ten slotte te ontdekken dat het decor niet gebruikt wordt en dat de Italiaanse opvoering sterk lijkt op een stuk van... Beckett. Scheren hun theorieën over theater rakelings langs het zinnige, dan scheren hun activiteiten steeds vaker langs het illegale.
Humor recenseren is tricky – uw gevoel voor humor is waarschijnlijk niet het mijne en andersom – maar niet onmogelijk. Het gaat om techniek. Humoristische schrijvers kunnen scherpstellen op verwoording: humor op zinsniveau. Elke alinea van Herman Brusselmans of David Sedaris is grappig, zonder uitzondering. Humor kan ook volgen uit de interactie tussen personages, meestal één uitgewerkte protagonist en een resem kleurrijke nevenpersonages. Daarin zit de kracht van bijvoorbeeld Een samenzwering van idioten (John Kennedy Toole) of The tenants of Moonbloom (Edward Lewis Wallant, een recente ontdekking van me, warm aanbevolen).
Een alinea in Teatro Olimpico klinkt als volgt:
Ook voor een acteur zouden we aan 5000 euro genoeg hebben, zei Jim. Dat was 1000 euro minder dan wat Peter had gekregen (los van de recettes en de uitkopen). We spraken af Sabine de volgende dag te bellen voor nadere informatie, dat vond hij prima. En hij beloofde op zoek te gaan naar een acteur.
Het moge duidelijk zijn: de humor van ’t Hart zit niet in de spitsvondige verwoording. En al evenmin in de interactie tussen de personages. Eigenlijk zijn er maar twee: de Nederlanders (die samen één stem vormen) en de Italianen (die opzettelijk niet uit elkaar te houden zijn).
’t Harts techniek is die van de herhaling: de aankondiging van een naderende ramp wordt honderden keren herhaald, telkens in kleine variaties. Een opbouw is het niet, want het slot van de roman biedt geen vuurwerk. Dat maakt het eenvoudig om u advies te geven: lees in de boekhandel gewoonweg de eerste drie à vier bladzijden. Als u dan nog niet geglimlacht hebt, leg het boek maar weer weg: er verandert niets in de overblijvende tweehonderd bladzijden.
Zelf was ik vooral blij met de passages waarin ’t Hart zijn plot in verband brengt met Rousseau. Voor de hoofdpersonages is Rousseau helemaal geen groot filosoof, maar ‘uit principe een amateur’ – zoals zij, dus. En uniek was hij evenmin: ‘zoals Rousseau [waren er] alleen al in Frankrijk tientallen hele en halve filosofen, zonaanbidders en kwakzalvers’. Dit is echter geen kritiek, maar een soort eerbewijs aan het toeval:
Het wonder is dat juist Rousseau een voorbeeld werd. (...) Dat dit principiële warhoofd de geschiedenis overleefde, dat was en is het grote wonder.
Vanuit dit idee – succes en blijvende waarde zijn nauw verbonden aan het toeval – wordt het gehannes van de theatermakers opeens bewonderenswaardig. Waarom zouden ze zich níet uit de naad werken, schulden creëren en hun huwelijken op het spel zetten? Ze hebben de kans om in het Teatro Olimpico op te treden! Succes is altijd een mogelijkheid, zelfs voor warhoofden en amateurs.
Als Teatro Olimpico in plaats van een roman een novelle was, met een betere balans tussen de (wel erg uitgesponnen) intrige en de theorieën over Rousseau, dan had het zijn plaats op de shortlist van de Libris Literatuurprijs echt verdiend.
Kees ’t Hart, Teatro Olimpico.
Querido, 221 blz., € 18,99.
Deze recensie verscheen in de Standaard der Letteren.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten