donderdag 9 april 2015

Recensie // Literatuurgeschiedenis met feestneus

Nog niet zo lang geleden publiceerde de Amsterdamse hoogleraar Thomas Vaessens zijn Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur (Vantilt, 2013). Vaessens ging voor de grote greep en plaatste twee eeuwen Nederlands(talig)e literatuur in een internationale context, met meer aandacht voor de context waarbinnen literatuur functioneerde dan voor de literatuur zelf. En nu is er Matthijs de Ridders boek Behoud de Begeerte. Een literaire geschiedenis 1984-2014, waarin hij de dertigste verjaardag van het literaire productiehuis Behoud de Begeerte aangrijpt om zijn visie te geven op de literatuur in die drie decennia. 
De Ridders greep is veel kleiner, zijn selectie minstens even eigenzinnig. De Ridder schetst de vroege jaren ’80 in zijn inleiding als een soort Middeleeuwen 2.0: Orwelliaanse angsten, economische crisis, het begin van het privacy-verlies, vrijheid en democratie begonnen sterk op een ‘wassen neus’ te lijken. En wat erger is: in de Vlaamse literatuur gebeurde er ‘geen reet’ (dixit Tom Lanoye). Er waren wel degelijk interessante schrijvers, stelt De Ridder, maar ze hadden weinig podia ter beschikking:
De letteren hadden de voorbije jaren niet alleen in overdrachtelijke zin een teruggetrokken bestaan geleid. De mogelijkheden voor schrijvers om met hun werk naar buiten te treden, waren relatief schaars.

Volgt: veel anekdotiek over Behoud de Begeerte. Bijvoorbeeld over hoe directeur Luc Coorevits de naam vond. Hij zag de slogan op een t-shirt in Korfoe; die slogan was bedacht door een Amsterdams actiecomité dat zich verzette tegen de sloop van de Staatsliedenbuurt en meer bepaald tegen de daaruitvolgende sluiting van café Tramlijn Begeerte. We lezen ook mee in de eerste brieven die Coorevits uitstuurde om schrijvers warm te maken voor zijn initiatief, en komen meer te weten over de affiches waarmee BdB zichzelf in de aandacht werkte. 
De nieuwe organisatie positioneerde zich als ‘kritisch zonder ideologisch dogmatisch te willen zijn, vernieuwingsgezind, zonder de illusie te hebben het wiel opnieuw te kunnen uitvinden’, aldus De Ridder. Hoe BdB dan precies kritisch geweest is, in de loop van die tientallen milde en gezellige literaire avonden, komen we niet te weten. 
De artistieke ambitie van BdB was om van het voorleesavondje een dramaturgisch doortimmerde voorstelling te maken: ‘geen afgeleide van de geschreven tekst, maar een op zichzelf staande creatie, waarin op zoek werd gegaan naar de essentie van het oeuvre van een schrijver, of juist parallellen en verschillen gezocht werden in het werk van meerdere auteurs’. De Ridder spreekt er zich wijselijk niet over uit of die ambitie gerealiseerd is. 
Over de auteurs die BdB inzette schrijft hij: ‘Grote publieksshows als “Saint Amour” leken bijna automatisch een voorkeur te ontwikkelen voor enerzijds de canon en anderzijds de poëzie-van-het-moment’ (d.w.z. de dichter of dichteres die toevallig eventjes hot is in het wereldje, wegens een prijs of zo). 
Om toch tot een vollediger overzicht van de literatuur in die drie decennia te komen, wisselt De Ridder de chronologische geschiedenis van BdB’s activiteiten af met essay-achtige hoofdstukken, o.m. over De Hunnen van Jan Cremer, de Monster-trilogie van Tom Lanoye en Heren van de thee van Hella S. Haasse. 
Waarom die boeken en geen andere? De Ridder verantwoordt zijn keuzes niet. Sommige auteurs lijkt hij te hebben gekozen omdat ze zich buiten de mainstream en dus buiten het bereik van BdB bevonden. Dat klopt zeker voor Paul Verhaeghen, Pol Hoste en Atte Jongstra — maar hoe die theorie te laten kloppen voor Harry Mulisch? Je kunt evenmin beweren dat De Ridder zich bij zijn keuze heeft laten leiden door de hoeveelheid gerucht die een boek opleverde, want het omstreden Zwerm van Peter Verhelst passeert hij bijvoorbeeld volledig. En waarom dit boek afronden met Oorlog en terpentijn van Hertmans, en niet eender welk ander recent kas- of kritisch succes? Willekeur.
Intussen zijn die essays dikwijls wel een pak interessanter dan de hoofdstukken over BdB. De Ridders glasheldere analyse van Arnon Grunbergs Tirza hield mijn aandacht een stuk beter vast dan de petite histoire over de zoveelste ‘Saint Amour’. Als essaybundel had dit boek kunnen overtuigen (maar ja, dan had het allicht niet bestaan!), in de huidige vorm roept het afwisselend bewondering en ergernis op, met name als De Ridder zich Oost-Indisch blind toont voor bepaalde onvermijdelijke conclusies. 
Hij noteert bijvoorbeeld dat de laatste titels van Hugo Claus door de pers werden behandeld als evenementen, en ‘getoetst op zijn bruikbaarheid in de economie van de actualiteit en de onmiddellijkheid’; zo werd De geruchten standaard in verband gebracht met de zaak-Dutroux, terwijl Claus uitdrukkelijk verklaarde een roman te hebben geschreven over het Vlaanderen van voor mei ’68. Maar De Ridders verbazing is gemaakt, aangezien ze wordt geuit in een boek over BdB, een organisatie die àlles op alles zette om Claus te deïficeren en tal van evenementen rond de oude meester opzette. Het BdB-firmament heeft één onbetwiste ster nodig: decennialang was dat Claus, vandaag is het Leonard Nolens. En deed BdB niet hetzelfde als de pers, door het werk van de uitgenodigde schrijvers telkens bij te vijlen totdat het paste in de ‘onmiddellijkheid’ van het concept van de avond? In de evolutie die De Ridder hier voorzichtigjes aanklaagt, de evolutie naar een “evenementencultuur” en het benaderen van de literatuur met extra-literaire criteria, is BdB juist een belangrijke factor geweest. 
Die soort overwegingen komen in het boek vanzelfsprekend niet aan bod: De Ridder heeft verplicht zijn feestneus op. Schrijver en opdrachtgever geven elkaar streeltjes: in het dankwoord wordt De Ridder door Coorevits geprezen om zijn ‘magistrale pen’. (‘Magistraal’ is overigens een adjectief dat ik zou reserveren voor, pakweg, de poëzie van Claus, niet voor de vlotte babbel van De Ridder.) 
Toch dwingt dit erg mooi uitgegeven boek bij vlagen dus ook bewondering af. Allereerst voor de sluwheid van de auteur: hij heeft het doel van BdB, namelijk zelffelicitatie, aangegrepen om er zijn eigen project rond te bouwen. Om zijn eigen moderne-literatuurgeschiedenis te presenteren en essays te publiceren over schrijvers die hem liggen, in een glasheldere stijl en doorspekt met rake inzichten. Daardoor is dit boek een sympathieke paradox: de som van de delen is 0, maar de kwaliteit van de delen wettigt de aanschaf ruimschoots. 

Matthijs de Ridder, Behoud de Begeerte. Een literaire geschiedenis 1984-2014. De Bezige Bij Antwerpen, 455 blz., € 29,99. 
Deze recensie schreef ik voor Ons Erfdeel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten