woensdag 1 april 2015

Recensie xxl // De derde knoop van Bonaventura

In Het hout, de elfde roman van de nestor van de Nederlandse literatuur, is ene Bonaventura aan het woord. Hij schrijft zijn twijfels van zich af. ‘De memoires van een somnambulist’, noemt hij het zelf.
Níet schrijft hij die memoires met de Parkervulpen die hij van zijn oom en tante kreeg, want die is hem, zoals al zijn bezittingen, afgepakt toen hij toetrad tot de franciscaners. ‘Ik schrijf dit met een ding dat ballpoint heet, hier gebracht door onze bevrijders. Uit Tricia’s winkel.’ Te onthouden: die oorlogscontext. Ook te onthouden: de naam Tricia, Bonaventura’s get out of jail free-kaart. 

Het begin van de jaren ’50. Bonaventura (vroeger: Eldert Haman) leeft als werkbroeder in de ‘autonome mannenkloostergemeenschap met jongenspensionaat (...) Sint Jozef ter Engelen, gesitueerd in het afgelegenste zuidoosten van Nederland’. Een gecultiveerd, belezen man, maar zonder wilskracht. Hij is haast tegen zijn wil het geloof in gezogen en nu, op zijn zesentwintigste, weet hij dat hij een fout heeft gemaakt. ‘Ik bleef wel ik, zoals meel meel blijft maar zonder notie dat het al deel uitmaakt van een klomp deeg.’ 
Het is april en warm en de broeders lijden. Bonaventura zweet zich een ongeluk onder zijn pij, een ‘lompenjurk’ die is vastgesjord met een wit koord met drie knopen in. Die knopen staan voor de geloften, waarvan vooral het derde Bonaventura parten speelt: armoede, gehoorzaamheid, kuisheid. Het ‘benedenbuikse sieraad’ laat zich niet negeren. Bonaventura’s verlangen gaat uit naar Patricia, een vrouw uit het nabije dorp. ‘Alles aan mijn lichaam, alles in mijn overhoop geploegde hersens hunkert naar jou.’ 
Dat is een probleem, maar een minder groot probleem dan de voorkeuren van de andere broeders. Schoolhoofd Mansuetus, bijvoorbeeld, ‘houdt van blond’. Hij voert een ijzeren discipline, met wrede vernederingen en onaanvaardbare lijfstraffen. Broeders en leerlingen vrezen hem gelijkelijk. 
Bevroren in de hitte hoorde men het geschreeuw van de eerwaarde opvoeder. Het verplaatste zich naar het eind van de gang, daar verstomde het achter de andere deur. Vol van genade, de heer is met u. De naziterreur is nu acht jaar voorbij. Ik heb het gegil, gebeuk, gestamp nog in mijn hoofd.

En als je écht pech hebt, mag je op bezoek in Mansuetus’ slaapvertrek, waar de uitgeweken (gevluchte?) Duitser een fles ether klaar houdt om onwillige leerlingen te vloeren. 

Mansuetus is niet de enige in het klooster die zijn poten niet van de jongens kan houden, maar hij is wel de ergste. Iedereen is van deze zaken op de hoogte, de leerlingen én de broeders, maar het blijft bij meewarige blikken en ontkenning. ‘Men weet.’ Twee cruciale woorden. Men weet perfect wat er gebeurt. En naar het eind van de roman toe is Brouwers expliciet: 
Jeugdmisbruik door de geestelijkheid moet al eeuwen aan de gang zijn en zal in stilte doorgaan, iedereen weet het maar houdt de lippen dicht want vreest de Gestapomacht van de kerk.

Als je de zinnen zo isoleert, lijkt het wel een opiniestuk in plaats van een roman.

De zaken lopen flink uit de hand als Mansuetus zijn oog laat vallen op Mark Freelink, een blonde jongen die plannen heeft om samen met een vriend uit Ter Engelen te ontsnappen. De timing kon niet slechter zijn: overmorgen wordt er hoog bezoek verwacht, van de bisschop. 
Bonaventura doet zijn best om het leven van de internaatleerlingen wat makkelijker te maken, maar in deze geniepige, Big Brother-achtige mannengemeenschap, vol mouwvegers en verklikkers (‘Ik zal dit moeten melden’), kan één man niet veel uitrichten. Een man, bovendien, die wel wat anders aan zijn hoofd heeft. Patricia, de vrouw die hij toevallig leerde kennen, en die hem uit dat klooster wil hebben – maar Bonaventura durft niet. Weliswaar is hij zijn illusies al een tijdje kwijt. Hij neigt zelfs al wat naar cynisme. 
Een overwonnen aanvechting is als een verlovingsring waarmee de Heer zich inniger om onze ziel sluit, zei Franciscus. Hij zei en deed wel meer idioots. In het begin van zijn carrière als heilige trok hij midden in de stad, geen water in de buurt, exhibitionistisch zijn kleren uit. Hij wilde bloot zijn en beginnen.

Of nog: ‘Als het lichaam van de zaligmaker [d.i. de hostie, mc] blijft plakken mag men het niet met de vinger lospulken, men raakt god niet aan met onwaardige tengels, hij weekt zichzelf wel los.’ 
Maar de stap van vermakelijk cynisme naar uittreding kost toch nog veel moeite. 

Brouwers laat er geen twijfel over bestaan dat de buitenwereld niet zit te wachten op de waarheid over ‘die brave broedertjes’. Met venijnige zinnetjes zet hij dit in de verf. Over de mishandelingen: ‘Ouders die het van hun zoontjes te horen kregen, reageerden: Je zal het er wel naar hebben gemaakt.’ Er is ontzag voor het habijt; hoogstens wordt er achter de hand gefluisterd. En ontsnappen is geen optie, want die leerlingen worden gewoonlijk binnen de dag door hun ouders teruggebracht. Zelfs Bonaventura kan het op een bepaald moment niet meer aanhoren. Hij onderbreekt één van zijn beschermelingen, als die een boekje opendoet over Mansuetus: ‘Hou je mond, ik wil die praatjes niet horen’. Het besef dat ook zijn morele normen aan het schuiven zijn gegaan, en dat hij mooie blonde Mark Freelink in gedachten ‘Markje’ begint te noemen, zijn voor Bonaventura argumenten om te vertrekken. Zoals Patricia hem voorhoudt: ‘de macht van zo’n opperjurk strekt zich uit over de hele kwezelgemeenschap die uit schijtlaarzen en laffe apen bestaat. Jij bent medeplichtig, besef je dat.’ 

Brouwers viert dit jaar zijn vijftigste verjaardag als schrijver: in 1964 verscheen zijn debuut, de verhalenbundel Het mes op de keel. Enkele verhalen daaruit heeft hij later herschreven en opgenomen in andere bundels – maar andere teksten uit Het mes op de keel heeft hij “afgezworen”. Die waren niet van het niveau dat hij van zichzelf eist. Het mes op de keel is alleen nog antiquarisch te vinden, aan prijzen die variëren tussen dertig en honderdvijftig euro. Eén van de verdonkeremaande verhalen is ‘Orpheus’. Veel details uit dat verhaal zullen de lezer van Het hout bekend in de oren klinken. 
Een fragment: 
Hij was een onvolgroeide aap toen hij zijn leven op de kostschool begon. Een jaar of tien was hij, terwijl de kostschool daar al duizenden jaren had gestaan en een burcht van tradities was geworden. (...) Op de hemelhoge muren blikkerden de flessescherven [sic]; venijnige tanden die hem gebeten hadden toen hij op een nacht geprobeerd had te vluchten. (...) Met bloedend hoofd werd hij tegen de morgen door een voorbijganger aangetroffen die hem opnieuw aan Emanuetus, broeder overste, had uitgeleverd. Emanuetus had hem met een stok geslagen, terwijl hij zich naakt aan een radiator had moeten vasthouden.’ ‘Emanuetus was sadist en homoseksueel. (...) De pubers op het internaat vreesden Emanuetus om zijn stok. (...) Ze vreesden zijn vriendelijkheid, zijn handen, die weifelend langs je oren gleden en zwaar als beton in je hals bleven rusten. Ze vreesden hem wanneer hij de badcellen bezocht om te kijken en te helpen bij het wassen. (...) Emanuetus bleef zich dagelijks aan hem vertonen. Emanutus was het mensdom in de tram, het mensdom in het voetbalstadion, het mensdom in de rij voor loket dertien. Emanuetus was het voorbeeldige, stiekeme mensdom. (...) Emanuetus was een hele wereld met mensen vol geile gedachten. Mensen, leeg als het serail van hun vroegere dromen, leeg als de theepot, leeg als de schaal met schuimpjes.

Brouwers zou de titel van dit verhaal later recycleren: ‘Orpheus’ is dan de titel van een hoofdstuk uit de roman De zondvloed. In dat deel staat een vergeefse ontsnappingspoging uit de kostschool, dezelfde mislukte poging die Mark Freelink en zijn vriend Wil ondernemen in Het hout. In die vijftig jaar schrijverschap is er inhoudelijk dus veel hetzelfde gebleven, maar stijl en constructie zijn sterk geëvolueerd. Eerst steeds complexer (met De zondvloed als hoogtepunt), de laatste jaren minder ambitieus maar nog steeds superieur aan veel ander nieuw werk. De motieven, die bij Brouwers vroeger eindeloos nieuwe betekenissen en interpretaties bleven genereren, zoals spiegelingen in tegenover elkaar opgestelde spiegels – die motieven zijn veel beperkter nu. 
Ze laten zich ook makkelijker opmerken. De kleur wit, bijvoorbeeld, wordt in Het hout gebruikt als symbool voor de hele wereld. ‘Mijn ziel was bij al het wit van de hele wereld’, stelt Bonaventura. Het wit staat tegenover het bruin van Ter Engelen: de pijen, het hout. Op de tafel in Patricia’s woonkamer staat een asbak van het merk ‘Miss Blanche’. Denkend aan Patricia ligt Bonaventura te masturberen, ‘het wit (...) uit broeder lichaam’ melkend. In een dialoog: ‘Jezus wat zie je wit. Wit, dacht ik.’
Stilistisch heeft Brouwers zich duidelijk ook vermaakt met het nevenpersonage Benedictus, dat zich uitdrukt in een hopeloos verwrongen Nederlands: ‘rare zinnen, lang als een stofzuigersnoer waar hier en daar een knak in zit’. Ook de lezer zal blij zijn met die passages, want voor de rest is Het hout een benauwende ervaring, die tergend langzaam, als de betere Hitchcock-film, opbouwt naar een ambigu slot. En daarna nog wekenlang door de geest van de lezer blijft spoken. De oude Meester kan het nog.

De citaten uit Het mes op de keel (Manteau, 1964) staan daar op pagina’s 14 t/m 18. Het hout is verkrijgbaar als hardcover, softcover en e-book, respectievelijk € 24,99, € 19,99 en € 14,99, en is een uitgave van Atlas Contact. Deze recensie verscheen in Staalkaart

Geen opmerkingen:

Een reactie posten