woensdag 30 september 2015

Recensie // Een masterclass in humor

‘In vlagen van waanzin denk ik er wel eens aan om te stoppen met schrijven. Maar het is te laat, ik zou het niet meer kunnen missen.’ Dat zei Christophe Vekeman ooit (De Standaard, 2/4/2010). Nu, in de nieuwe roman Hotel Rozenstok besluit de Christophe Vekeman genaamde hoofdpersoon om wèl te stoppen met schrijven, wegens te weinig succes. Zijn teergeliefde Wanda ziet het niet zitten, maar Christophe heeft al een Daad gesteld – hij heeft een oud potlood in twee stukken gebroken – en gaat op zoek naar ander werk. 
Dat blijkt lastig. ‘Ik heb gewoon geen capaciteiten’, weeklaagt hij. ‘Alles wat ik heb, is een ongelooflijke hoeveelheid noten op mijn zang...’ 
Een dramatisch sollicitatiegesprek bij de Christelijke Mutualiteiten en iets te veel alcohol later, parkeert Christophe zijn auto tegen de gevel van de buren. Tijd voor een time-out, en die gaat hij doorbrengen in een Nederlands plaatsje. ‘Ik zou mezelf daar in L. afmatten met mijn problemen (...) en hoe meer ze de overhand zouden schijnen te krijgen – dat was het mooie, en dat was het plan –, hoe sneller zij ten onder zouden gaan aan hun succes.’ 
Christophe krijgt echter niet de gelegenheid om dat plan uit te voeren. Er wachten hem in Hotel Rozenstok een razend aantrekkelijke vrouw, onverklaarbare verschijnselen en dorpsroddels over een verdwenen kind. 

Vekeman is al een aantal jaar on a roll. Op het psychologisch realisme van Een uitzonderlijke vrouw volgde het gitzwarte Marie, een met Jim Thompson, Chuck Palahniuk en David Lynch walsende roman. Hotel Rozenstok, meta en uitbundig, lijkt weer een heel ander beest, en toch staat het boek redelijk dicht bij Marie. In beide boeken levert de realiteit de brandstof voor een uit haar voegen barstende fantasie. Het verschil is: in Marie neemt die fantasie negentig procent van de roman in beslag, de realiteit tien procent. In Hotel Rozenstok ligt de verhouding omgekeerd. Dat maakt van de nieuwe roman een veel toegankelijker boek, al blijft de grens tussen realiteit en fantasie een heikel punt en zult u enkele keren verbaasd opkijken. 

Ik zou dit nu in detail kunnen ontleden, maar eigenlijk moet u deze knappe roman vooral zélf ontdekken. Liever focus ik even op Vekemans ontzagwekkende humoristische arsenaal. 
Overdrijving heeft Vekeman altijd al gelegen. Een glas water is zo warm dat het ijsblokje de vloeistof niet kan verkoelen, integendeel, het ijsblokje ‘implodeerde terwijl je ernaar zat te kijken’. Elders is de temperatuur in een kamer zo hoog, dat de muggen dood en ‘verkoold’ uit de lucht vallen. Humor is natuurlijk een kwestie van verrassen (zoals de stilistische vondst om de sleutels van Hotel Rozenstok aan hun haakjes te laten ‘druilen’) en van timing. Een plotse trap op de rem kan volstaan (zoals in de alinea over het opwindende van marketingplannen, die afbreekt met de droge vaststelling ‘dat er dus niets aan te doen viel’) of een vergelijking die als een tang op een varken slaat (zoals die seksfantasie waarin een jurk wordt opengerukt ‘als betrof het een tweeledige, elektrisch aangedreven schuifdeur waartussen het voetje van een kind geklemd zat’). 
Er zijn absurdistische momenten, bijvoorbeeld als Christophe zich opwindt over ontwikkelingen in de maatschappij die er helemaal niet zijn (‘maar die in de lucht hingen, en indien al niet op het pùnt stonden te gebeuren, dan toch niet langer dan een aantal jaar nog op zich zouden laten wachten’). Herhalingshumor is er ook, bijvoorbeeld over Christophes gebrek aan reukzin, een overbodige opmerking die telkens terugkeert, zelfs in de uitzinnige finale van het boek. Mijn voorkeur gaat uit naar Vekemans beschrijving van Hotel Rozenstoks behangpapier, beginnend met ‘Onmatige vrolijkheid, levenslust en dergelijke had ik weliswaar nimmer met het fenomeen “behang” geassocieerd, maar...’ en eindigend met lachkrampen. 
Ergens in dit boek zegt de hoofdpersoon dat hij niet weet of “rozenstok” wel een bestaand woord is. Uiteraard een wenk aan de lezer. Een rozenstok is een “beenpit”, het blijvende deel van een hertengewei. De rozenstok vestigt de aandacht op iets wat ontbreekt (namelijk de rest van het gewei, of het verdwenen dochtertje van de hoteliers), maar het kan ook een beeld zijn voor de werking van Vekemans verbeelding: een stomp realiteit die uitgroeit tot een majestueus, vertakkend en verbredend fantasiegewelf. 
‘Was het dan echt zo’, vraagt Christophe ergens, ‘dat ik (...) niet genoeg had aan de werkelijkheid, aan de feiten, aan wat wàs, en dat ik altijd over alles de mantel van het verzonnen verhaal, van de fictie en het schijnbare moest gooien?’ Ja, dat is zo, en maar goed ook, want alleen de verbeelding suggereert verklaringen. De feiten en handelingen van de personages in dit boek blijven ondoorgrondelijk. De fantasie zorgt voor een zekere ordening, en bewijst daarmee haar nut. 
Zeker, die ordening is ontoereikend, maar zoals Vekeman schrijft, over de woorden voor de liefde: ‘ik hou van je; de woorden waren ontoereikend, maar ze zijn ontoereikend genoeg’. 

Christophe Vekeman, Hotel Rozenstok. De Arbeiderspers, 206 blz., € 18,99.
Recensie uit De Standaard van september 2015.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten