vrijdag 27 november 2015

Recensie // Broeierig en ijskoud

Roderik Six debuteerde veelbelovend met Vloed (2012). Zijn tweede, Val, is voor de helft meesterlijk, een sfeervolle ‘knoop in het donker’.


‘Het zijn niet echt mijn zaken, Doc (...) maar wat brengt een jonge arts als jij naar Fall?’ 
Deze vraag, gesteld door de sheriff van het plaatsje Fall, is meer dan terecht. Waarom wil de naamloze arts, alleen aangeduid met Doc, zich begraven in een gat in het midden van nergens, dat ’s winters zo ondergesneeuwd raakt dat verschillende huizen afgesneden zijn van elk contact met hun buren? 
Fall moet zich ergens op de grens van Canada en de VS bevinden, al stroken de aanduidingen die de auteur verstrekt niet helemaal. Zijn ‘Doc’ rijdt met de auto van Montreal naar een stadje dat Charlesville heet en dat inderdaad op de kaart te vinden is; alleen heeft Six het over een ritje van driehonderd kilometer, terwijl Google Maps het op een slordige duizend houdt. En dat je van Charlesville, dat op de uiterste zuidelijke punt van Nova Scotia ligt, ‘langzaam naar het dunbevolkte zuiden’ kunt afbuigen, is een stelling die abstractie maakt van de Atlantische Oceaan. 
Fall/Val is, kortom, een symbolische plek. 
Een griezelige plek ook. Zelfs van de door bomen omzoomde weg naar Fall weet Six een griezelige ervaring te maken. ‘De dunne lichtkegel [van de koplampen] die vooral onthult wat je niet ziet: stapels zwart, (...) een onmetelijke, ademende massa die een zwak straaltje belaagt.’ 
Lange tijd is het maar de vraag hoeveel van die sfeer berust op feiten. Is het niet allemaal projectie, de angstige verzinsels van een ziek man? Docs reactie op de ontdekking van een militair terrein, even buiten Fall, is immers zwaar overdreven. En àlles ademt dreiging. Niet alleen de verkennende gesprekken met de sheriff of het afgelegen huis dat Doc betrekt, maar zelfs het lokale bordeel, waar Docs werk hem heen drijft. Het is er donker; personages duiken onverwacht op, als vanuit het niets, als vanuit een droom. Hoerenmadam Rose voert merkwaardige monologen, zoals wel meer van de personages: Doc functioneert als hun klankbord. Of nee, zelfs dàt niet, want een klankbord weerkaatst geluiden. Iedereen in Fall heeft iets te verbergen en Doc is hun zwijgende medeplichtige: ‘de klachten aanhoren is al de halve zalf’. Het laat hem niet onberoerd: ‘Voor je het beseft, ben je een drager, een gastheer voor ongenode woorden.’ 
(Hier opent zich nog een andere interpretatie, namelijk dat Doc geen personage is maar wit papier, een leeg tekstbestand. ‘Doc’ is misschien niet toevallig ook de extensie van een Word-bestand.) 
De biecht als parasiet? Six heeft een talent voor dergelijke lijfelijke beeldspraak. Bijvoorbeeld: ‘Vinnig schoot de ijzige kou langs mijn neusbeen omhoog.’ Of: 
Vanaf een afstand (...) gooide hij nog een houtblok in de vlammen. Vonken spatten op en roodgloeiende brokken kwamen bloot te liggen, pulserend en kloppend, als de organen onder een leven opengesneden huid.

Allemaal erg mooi, maar voor mij is de combinatie van broeierigheid en ijzingwekkendheid de échte troef van Val
Six heeft, geloof ik, heel goed naar de tv-reeks Hannibal gekeken. De dromerige sfeer, waarin een poëtische logica het overneemt van de klassieke narratieve logica. De obsessie met vlees. Kannibalisme. Zelfs het hert, een terugkerend beeld in Hannibal, figureert in Val

Opnieuw: wat is Fall? Een toevluchtsoord? Een safe haven? De zee komt dan wel amper in beeld, het is en blijft een havenstadje. Of hebben we toch eerder te maken met een Purgatorium, waar mensen hun zonden kunnen overdenken? Zijn deze personages vrij – vrijheid is een belangrijk thema in hun monologen – of juist opgesloten? 
De eerste helft van Val behoort, dankzij de sfeer en de eindeloze interpretatiemogelijkheden, tot het allerbeste wat de Vlaamse literatuur in de laatste (pakweg) vijf jaar heeft voortgebracht. Over de tweede helft valt van mening te verschillen. Het verhaal wordt steeds explicieter en ten slotte blijven er weinig raadsels over. Om maar één voorbeeld te geven: Doc wordt in de vroege ochtend uit bed gebeld door de sheriff, die hem iets wil toevertrouwen. Het tijdstip van dat telefoontje is merkwaardig. Plus: de sheriff verwijst naar andere gesprekken, die de lezer blijkbaar gemist heeft. Er is niet meer dan een droomlogica. Bon, later krijgen we te horen dat de sheriff aan slapeloosheid lijdt. Daarmee is dat telefoontje grotendeels verklaard. Ik vind dat jammer. Het is de terugkeer van de narratieve logica, làng nadat Val bewezen heeft die niet nodig te hebben. Greep de uitgever in?
Het boek hangt ook serieus uit balans: het eerste deel, ‘Zomer’, beslaat dik honderd bladzijden, maar ‘Herfst’, ‘Winter’ en ‘Lente’ worden er in nog eens honderd pagina’s doorgejaagd. En als de roman bijna achter de rug is (er blijven nog een veertigtal bladzijden over) ontwikkelt er zich opeens een seriemoordenaar-plotje. Eén van de personages in Val zegt: ‘Een roman breit al die losse eindjes aan elkaar, presenteert een afgewerkt geheel’. Dat is een shortcut, want de mens, zegt datzelfde personage, is ‘een knoop in het donker’, ‘onkenbaar’. Val had alles in zich om de perfecte knoop in het donker te zijn, maar in de tweede helft maakt Six de knoop voor ons los. 
Andere lezers echter zullen de voorkeur geven aan die snelle ontwikkelingen, en de aanloop juist tergend traag vinden. Hoe dan ook blijft het een vreemde ervaring: een roman die halverwege zo radicaal van richting verandert. Je moet het lezen om het te geloven. Je moet dit hoe dan ook lezen.

Roderik Six, Val
Prometheus, 239 blz., € 19,95 
Deze recensie schreef ik voor Staalkaart; het nieuwe nummer ligt vanaf vandaag in de winkels. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten