vrijdag 8 januari 2016

Recensie // Van 1001 nacht tot rotverwende prinsjes

Er is veel geschreven over zwarten en joden in de avonturen van Kuifje, maar de Arabische personages bleven onderbelicht. De Franse historicus Louis Blin schreef er een boeiend boek over. 


Is Kuifje zo langzamerhand niet uitgeanalyseerd? Je zou het denken, met de berg studies die er jaarlijks verschijnen. En toch valt er blijkbaar nog iets te leren over én uit Kuifje: een nieuw boek over de voorstelling van de Arabische wereld in Kuifje, Le monde arabe dans les albums de Tintin, zegt net zoveel over Hergé’s creatie als over ónze kennis van die wereld. 
Drie Kuifje-albums spelen zich af in Saoedi-Arabië, al wordt het land nooit bij naam genoemd): De sigaren van de farao (1932), Kuifje en het Zwarte Goud (1939) en Cokes in voorraad (1958).

Kuifje hallucineert 
De sigaren van de farao is een eerste verkenning van het terrein: het verhaal begint in Egypte, maakt een korte stop in Mekka (d.i. Saoedi-Arabië) en eindigt in India. 
Hergé wist weinig over Mekka: noch de omgeving, noch de stad zelf beeldt hij correct af. In de latere, hertekende versie van het album wordt de naam ‘Mekka’ zelfs geschrapt; de stad waarin Kuifje terechtkomt, heeft dan geen naam meer. 

Oorlogszuchtige Arabieren,
in de oorspronkelijke versie van
"Les cigares du pharaon".
Hergé steekt gelukkig de draak met zijn eigen onwetendheid, als hij Kuifje op een filmset terecht doet komen. De held denkt dat hij een westerse vrouw mishandeld ziet worden door twee Arabieren, maar in feite wordt er een Hollywoodfilm gedraaid. De hoofdrolspeler is gemodelleerd naar Rudolf Valentino, een bekend acteur dankzij de films The Sheik (1921) en The son of the Sheik (1926). De producent van de film vertelt Kuifje dat er nog geen beslissing is gevallen over de titel; het wordt ofwel ‘Petite-fille de Sheik’ of ‘Haine d’Arabe’. 
We weten absoluut niets over de Arabische wereld, lijkt Hergé te zeggen; zelfs de bekendste verhalen erover zijn neerbuigende Hollywood-fantasietjes. 
In dit eerste verhaal is “Arabië” dan ook vooral een idee. Een idee dat Hergé had ontleend aan de literatuur van zijn tijd zelfs. De schrijvers Paul Morand en Arthur Rimbaud, de filosoof Paul Nizan en vele anderen waren naar de Arabische wereld gereisd, in de overtuiging daar antwoorden te vinden voor de Europese crisis. Europa bevond zich in een staat van verrotting, het Midden-Oosten stond symbool voor een renaissance, een heropleving. Hergé kende het werk van deze schrijvers. En De sigaren van de farao bevat minstens één scène die de invloed bewijst. 
Kuifjes nachtmerrie.
Kuifje belandt, aan het begin van dit verhaal, in de piramide van farao Kih-Oskh, waar een gas hem het bewustzijn doet verliezen. In zijn dromen ziet hij Egyptische goden, de sigaren uit de titel en zichzelf, als baby, huilend in een wiegje. Het is de enige keer in de hele reeks dat we Kuifje op een andere leeftijd zien. Het is de bedoeling van Kuifjes tegenstanders dat hij in de piramide eindigt als mummie. Het toeval redt hem echter, en Kuifje wordt wakker op de Rode Zee, drijvend in een sarcofaag. Een knappe scène, met grote symbolische potentie. Kuifje “sterft”, ziet zichzelf herboren worden (de baby in het wiegje!) en ontwaakt in wat de oude Egyptenaren gebruikten als grafkist. 
De sigaren van de farao leert ons bijzonder weinig over de Arabische wereld. De Arabische personages zijn figuranten, de stad Mekka een neutraal decor – zelfs de befaamde kaaba komt niet in beeld. En Hergé zoekt al gauw makkelijker te tekenen terrein op: hij voert zijn held naar de woestijn, waar hij kat en muis speelt met de Janssens. 

Kuifje in Israël 
In veel opzichten is Kuifjes tweede Arabische avontuur een kopie van het eerste. Kuifje gaat van boord in een havenstad, zonder de bedoeling daar lang te blijven. Er volgt een ontvoering en voor je het weet zijn we alweer in de woestijn, voor meer clownerieën met de Janssens. Niettemin is Kuifje en het zwarte goud een heel ander verhaal. Het non-descripte, symbolische Verre Oosten is vervangen door een heel concrete plaats en situatie. 
Kuifje gaat aan land in ‘Caïffa’, oftewel Haïfa, op dat moment een Palestijnse havenstad. Het is een wespennest: de Britse kolonisator van wat al gauw Israël zal worden, heeft het flink te stellen met zowel zionistische als Arabische rebellen. Om de zaken nog te compliceren komt ene Dr. Müller, een vertegenwoordiger van Nazi-Duitsland, zich ermee bemoeien. 

Een persoonsverwarring,
uit de oorspronkelijke versie
van "Au pays de l'or noir".
Kuifje en het zwarte goud (een poëtische benaming voor olie die, overigens, pas veel jaren later gemeengoed zou worden) kent een woelige ontstaansgeschiedenis. Het is de laatste strip die Hergé op het getouw zet vóór de Tweede Wereldoorlog. Vandaar dat er sprake is van oorlogsdreiging aan het begin van het verhaal. Vandaar de aanwezigheid van een Duitse meesterschurk. Hergé zag zich verplicht het verhaal stop te zetten toen de oorlog uitbrak, en aan iets anders te beginnen (namelijk De krab met de gulden scharen). Pas in 1949 herbegint hij aan het verhaal. Aangezien de situatie intussen sterk veranderd is, wordt de politieke situatie zo goed als volledig weggegomd. Er is geen sprake van Israël in de nieuwe versie. Het wespennest waarin Kuifje nu terechtkomt is de machtsstrijd om olie – in 1938 was in Saoedi-Arabië olie gevonden, wat de machtsverhoudingen in de regio volledig omgooide – met aan de ene kant emir Ben Kalish Ezab, aan de andere kant sjeik Bab El Ehr. Het woord ‘arabe’ komt in de nieuwe versie zelfs niet meer voor: het ‘land van het zwarte goud’ is geografisch verdwenen. En Dr. Müller is geen Nazi meer, maar de handlanger van een oliemaatschappij. Dat olie de inzet voor geopolitieke manoeuvres zou worden, had Hergé goed begrepen. 

Jaag de Engelsen je land uit.
"Or noir", versie 1950.
Jaag Arabex je land uit.
"Or noir", versie 1971.

In dit tweede Arabische avontuur zijn er wèl echte Arabische personages. Met enkele van hen raakt Kuifje zelfs bevriend – hij staat aan de kant van emir Ben Kalish Ezab – maar toch behoudt Hergé zijn afstand. Ben Kalish Ezab is bijvoorbeeld geen groot licht. Als zijn zoontje Abdallah ontvoerd wordt met een auto, stuurt hij er ruiters achteraan. De machinaties van Dr. Müller moeten hem door Kuifje uitgelegd worden. Dat is opmerkelijk, omdat Hergé, royalist zijnde, doorgaans veel respect aan de dag legde voor gekroonde hoofden. De Maharadjah van Rawhajpoutalah in De sigaren van de farao, of koning Muskar van Syldavië in De scepter van Ottokar zijn beschaafde, intelligente staatslieden. De emir, daarentegen, is dood gewicht. 
Diens aartsvijand, sjeik Bab El Ehr, doet overigens niet beter. Hij denkt (in de eerste versie van het album) dat Müller zijn nationalistische idealen deelt: hij wil de Engelse “bezetters” eruit. Müller wil echter alleen maar controle over de olievoorraden; dat is een machtsfactor als de Nazi’s ten oorlog trekken. De Arabische personages zijn pionnen op een geopolitiek schaakbord. 

Loopings met slaven 
In 1962 pas wordt in Saoedi-Arabië de slavernij afgeschaft. Om dat gedaan te krijgen, betaalt de staat aan elke slavenhouder zevenhonderd dollar per vrijgekochte slaaf. De afschaffing verloopt niet zonder slag of stoot. De slavenhandel was de jaren daarvoor meermaals in het nieuw. De Franse ambassadeur in Saoedi-Arabië schreef in 1955 nog een rapport over de manier waarop slaven geronseld werden: “missionarissen” van de islam gingen naar Noord-Afrika om mensen daar warm te maken voor een reis naar Mekka. Een enkele reis, wel te verstaan. 
Het is op basis van dit nieuwsfeit dat Hergé in 1958 Cokes in voorraad maakt. Ben Kalish Ezab heeft zich ditmaal de vijandschap van slavenhandelaars op de hals gehaald. Zij vervoeren zwarte slaven, met de luchtvaartmaatschappij Arabair, naar Mekka, waar ze verkocht worden. 
Die handel is echter niet de oorzaak van het conflict tussen Ben Kalish Ezab en Arabair. De emir liet de slavenhandel oogluikend toe, totdat de maatschappij weigerde in te gaan op een eis van Abdallah, het rotverwende zoontje van de emir. Die wilde dat de vliegtuigen een looping zouden maken, vooraleer te landen op de luchthaven van Khemed – dat is nu de naam van Ben Kalish Ezabs fictieve staat, Hergé’s versie van Saoedi-Arabië. 

Abdallah en zijn gevolg integreren zich in Molensloot.
"Cokes en stock", 1958.
Het conflict wordt zo heftig, dat de emir besluit zijn zoontje in veiligheid te brengen: hij stuurt hem naar Molensloot, thuishaven van Haddock en Kuifje. Het gevolg van kroonprins Abdallah slaat letterlijk een tentenkamp op in de grote salon, terwijl Abdallah iedereen het leven zuur maakt. 
Samenvattend: een emir die geen graten ziet in slavenhandel, een verwend prinsje (vele decennia later zou men voor zulke kinderen de lelijke term ‘kutmarokkaantjes’ bedenken) en Arabische bezoekers die zich allerminst integreren. Overigens heeft de emir zelf ook verschillende zwarte bedienden, wat de vraag oproept of ook dàt slaven zijn. Er is niets romantisch of esoterisch meer aan deze Arabieren. Het is daarnaast opmerkelijk dat Hergé geen woord wijt aan het hele dekolonisatieproces dat in die jaren pas achter de rug is. Opnieuw is dit een verhaal waarin de Europese belangen centraal staan, zij het dan komisch klein: door de emir te helpen, verlossen Kuifje en Haddock zich van Abdallahs zenuwslopende aanwezigheid. Kuifje mag dan wel door nieuwsgierigheid naar Khemed gedreven worden, voor Haddock is Abdallah kwijtraken de voornaamste motivatie. 

Nóg een mummie 
In het onafgewerkte Kuifje en de Alfa-kunst maken dezelfde personages nog een laatste optreden. Ben Kalish Ezab komt naar Europa om kunst te kopen. De schatrijke oliemagnaat heeft zijn oog laten vallen op de Eifeltoren: dat ding zou een uitstekende boortoren zijn. Van ‘nobele woestijnzonen’ die in een tent wonen, tot schatrijke maar cultuurloze elite: Hergés visie op de Arabische wereld is flink geëvolueerd (maar niet rooskleuriger geworden). 
Misschien dat Hergé, door het wederoptreden van de emir, onbewust terugdacht aan zijn eerste Arabische verhaal. Aan het slot van Kuifje en de Alfa-kunst is de held zich in groot gevaar: hij dreigt te worden vermoord, ondergedompeld in een kunststof en tentoongesteld als kunstwerk. Het lijkt wel een high tech-versie van de mummificatie waaraan hij ontsnapte in De sigaren van de farao... 

Haddock en een boerka-babe. Uit "Coke en stock".

Alles bij elkaar mag Hergé zich gelukkig prijzen dat Europa zich pas lang na zijn dood echt voor de Arabische wereld ging interesseren. Zijn Arabische personages zouden anders op veel kritiek onthaald zijn. Net zoals, trouwens, het feit dat hij zich weliswaar liet inspireren door de realiteit, maar nooit doordrong in de kern van de andere culturen waar hij zijn gekuifde reporter heen stuurde. De conflicten zijn alleen ogenschijnlijk intern; in feite gaat het om Europese verhalen “op verplaatsing”. Het is onwaarschijnlijk dat Steven Spielberg zich zou wagen aan verfilming van deze politiek zeer gevoelige Kuifje-albums. 
Arabische lezers schijnen zich niet echt te storen aan de avonturen van Kuifje, aldus Blin. Ten eerste zegt Hergé geen woord over de islam. Dat plaatselijke conflicten gestuurd worden door Westerse grootmachten, zoals Hergé suggereert, is iets waarvan veel Arabieren hoe dan ook overtuigd zijn. Momenteel zijn de avonturen van Kuifje in het Arabisch niet verkrijgbaar; vroeger waren ze dat wel... behalve de drie albums die zich afspelen in het Midden-Oosten. 
Le monde arabe dans les albums de Tintin, waarin dit alles uitvoeriger uit de doeken wordt gedaan, heeft daarom minstens twee verdiensten. Het is een scherpzinnige analyse van een onderbelicht aspect van Hergé’s oeuvre. En het zet aan om toch maar eens een geschiedenisboek over het Midden-Oosten in huis te halen. Europeanen gooien alles maar op een hoop, schrijft Blin. Voor Hergé was alles tussen Gibraltar en Teheran “Arabië”. De grote culturele verschillen in die regio konden hem weinig schelen. 
Dat is een luxe die wij ons niet meer kunnen permitteren. 

Louis Blin, Le monde arabe dans les albums de Tintin. Editions L’Harmattan, 169 blz., € 17 
De afbeeldingen komen uit:
Les cigares du pharaon, fac-simile van de versie uit 1934. Casterman, 129 blz., € 20. Nederlandse vertaling niet meer verkrijgbaar.  
Au pays de l'or noir, fac-simile van de versie uit 1950. Casterman, 62 blz., € 20. Nederlandse vertaling niet meer verkrijgbaar. 
Tintin au pays de l'or noir, tweede versie uit 1971. Casterman, 62 blz., € 10,95. Ook in het Nederlands. 
Coke en stock. Casterman, 62 blz., € 10,95. Ook in het Nederlands. 
Dit artikel schreef ik voor de Standaard der Letteren. Het copyright v/d afbeeldingen berust bij Moulinsart.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten