Haast tegelijk met Lize Spit deed nog een andere Write now!-winnaar van zich horen: Vincent Van Meenen, winnaar van de editie 2012, debuteert.
Op de Knack-blog verscheen een tijdje terug een stuk van collega Peter Casteels, over Vlaamse debuutromans. Het is maar al te begrijpelijk dat de meeste daarvan onopgemerkt weer verdwijnen, schreef Casteels: de inhoud is gewoon niet interessant genoeg. Ze hebben geen sterke premisse, geen haakje dat mensen aan vrienden en collega’s doet zeggen: nee echt, dít moet je nu eens lezen.
Het debuut van Vincent Van Meenen heeft een haakje. De premisse gaat zo: een student heeft redenen om het land uit te willen en overtuigt zijn impulsieve kotgenoot om, zonder budget, met hem naar Keulen te reizen, op zoek naar een fictief beeldje dat zou zijn geboetseerd door zijn dode moeder.
Kijk, dat roept meteen vragen op. Waarom wil die student zo graag weg? Wat is er wèl waar aan het verhaal dat hij zijn kotgenoot op de mouw speldt? Hoe impulsief of gevaarlijk is die vriend echt? Hoe fout zal die uitstap eindigen? Als het dan nog allemaal vlot op papier gezet is, met nu en dan een aanstreepbare zin, ja, dan heb je iets om bij de collega’s aan te prijzen. Het is geen “bedeesde maagd laat zich door miljonair verleiden tot sm-seks”-premisse, maar het is iets. En als je ‘Vincent Van Meenen’ intikt op YouTube kun je de jonge auteur, naar eigen zeggen ‘jong, ijdel en megalomaan’, zien dansen in zijn onderbroek. Let’s face it, deze combinatie verdient een recensie.
Omdat No (de leugenaar) en Simon (de meegesleepte) geen geld hebben, laten ze zich eerst op sleeptouw nemen door twee mooie jonge Duitse meisjes. Daarna liften ze een eind mee met een groep spiritueel verlichte bikers. Eens in Keulen vindt No natuurlijk niet het beeldje maar wel een ander, meer substantieel spoor van zijn moeder, waardoor de trip ook daar niet eindigt. Van Meenen blijft intussen de vragen opstapelen. Spreekt No bijvoorbeeld de waarheid, als hij zegt dat Simon en hij verantwoordelijk waren voor een ongeval waarbij ene Andy om het leven kwam? Waarschijnlijk niet. No’s lugubere onthullingen, nachtmerries en hallucinaties zijn de scheppingen van een geest die tot het uiterste gespannen staat. Ergens vergelijkt No zichzelf met een vlieg: ‘Te veel ogen, te veel facetten, chaos overal.’
Er is een interessante balans in dit boek tussen de verhaallijn (die steeds gekker wordt) en de psychologische ontwikkeling, die realistischer (en vaak ook banaler) is. No kijkt kritisch naar de mensen die Simon en hij onderweg leren kennen. Hij vraagt zich af of hij die persoon zou kunnen zijn, of hij diens leven zou willen leiden. De grote levensvraag van een late tiener: word ik ook zo saai? Het lijkt wel, denkt No ergens, alsof die mensen allemaal ‘dezelfde natte jas dragen, die langzaam krimpt en hen zo verstikt, maar ze zijn te dom om hem uit te trekken.’ En als iemand een herinnering aan een mooie tijd afsluit met een ‘ach ja’, laat No dat niet zomaar passeren: ‘Dat is hoe mensen naar hun leven kijken, bedenk ik. In termen van ach ja.’
Eveneens “des tieners” is dat alles gedrenkt is in seks: zowat elk voorbijkomend personage, man of vrouw, gaat vroeg of laat uit de kleren. No en Simon hebben seks met de Duitse meisjes. Ze gedragen zich als losgeslagen escorts in een penthouse in Genève. Simon kijkt toe hoe een koppel dat de twee een lift gaf het ’s nachts tot bloedens toe doen. En na tweehonderd bladzijden van opgebouwde spanning, is het eindelijk de beurt aan de hoofdpersonen.
In het deel van de roman over de bikers, is er sprake van Jonas, uit het Bijbelboek over de onwillige profeet die probeerde weg te vluchten voor zijn lot en als straf werd opgegeten door een walvis. Gods manier om hem enkele dagen over zijn daden te doen nadenken. Daarna werd de profeet uitgespuwd door de walvis en deed hij alsnog wat God van hem verwachtte. Die is duidelijk de metafoor voor No’s roadtrip. Wegvluchtend voor een onaangenaam iets in zijn vaderland brengt hij een paar dagen door in de buik van de walvis: een steeds fantastischer wordende reis waarin alles, inclusief zijn identiteit, op losse schroeven komt te staan. Die Jonas-metafoor weet Van Meenen heel handig uit te werken, met verwijzingen naar Assyrië (waar God de profeet heen stuurde) en met een baancafé dat op een duikboot lijkt.
Lang niet alles in Licht en geluid – een prijs, alstublieft, voor de nu al saaiste romantitel van 2016 – is even zorgvuldig uitgewerkt. De plot kaatst van het ene naar het andere schokeffect. Je wordt een beetje immuun voor. De pedofiele bikers, bijvoorbeeld, zijn onbedoeld lachwekkend. Maar kudos voor de grote ambitie en wilde verbeelding. Ook de stijl kan nog enig aanscherpen verdragen. Voor elk geslaagd beeld (‘zijn stemgeluid is zacht als aardbeienjam’, ‘bloot hout is hij, alle ballast heb ik eraf gekrabd’) is er een grabbel in de ton met clichés (‘gapend gat’, ‘sloten koffie’, dat soort linguïstisch restafval). Van Meenen zal nog wat moeten groeien voordat we zijn werk echt van harte kunnen aanbevelen. In de tussentijd is Licht en geluid een roman die vooral jonge lezers erg zal aanspreken.
Vincent Van Meenen, Licht en geluid. Nijgh & Van Ditmar, 238 blz., € 18,50/12,99 (paperback/e). Deze recensie verscheen in februari in De Standaard.
Het debuut van Vincent Van Meenen heeft een haakje. De premisse gaat zo: een student heeft redenen om het land uit te willen en overtuigt zijn impulsieve kotgenoot om, zonder budget, met hem naar Keulen te reizen, op zoek naar een fictief beeldje dat zou zijn geboetseerd door zijn dode moeder.
Kijk, dat roept meteen vragen op. Waarom wil die student zo graag weg? Wat is er wèl waar aan het verhaal dat hij zijn kotgenoot op de mouw speldt? Hoe impulsief of gevaarlijk is die vriend echt? Hoe fout zal die uitstap eindigen? Als het dan nog allemaal vlot op papier gezet is, met nu en dan een aanstreepbare zin, ja, dan heb je iets om bij de collega’s aan te prijzen. Het is geen “bedeesde maagd laat zich door miljonair verleiden tot sm-seks”-premisse, maar het is iets. En als je ‘Vincent Van Meenen’ intikt op YouTube kun je de jonge auteur, naar eigen zeggen ‘jong, ijdel en megalomaan’, zien dansen in zijn onderbroek. Let’s face it, deze combinatie verdient een recensie.
Omdat No (de leugenaar) en Simon (de meegesleepte) geen geld hebben, laten ze zich eerst op sleeptouw nemen door twee mooie jonge Duitse meisjes. Daarna liften ze een eind mee met een groep spiritueel verlichte bikers. Eens in Keulen vindt No natuurlijk niet het beeldje maar wel een ander, meer substantieel spoor van zijn moeder, waardoor de trip ook daar niet eindigt. Van Meenen blijft intussen de vragen opstapelen. Spreekt No bijvoorbeeld de waarheid, als hij zegt dat Simon en hij verantwoordelijk waren voor een ongeval waarbij ene Andy om het leven kwam? Waarschijnlijk niet. No’s lugubere onthullingen, nachtmerries en hallucinaties zijn de scheppingen van een geest die tot het uiterste gespannen staat. Ergens vergelijkt No zichzelf met een vlieg: ‘Te veel ogen, te veel facetten, chaos overal.’
Er is een interessante balans in dit boek tussen de verhaallijn (die steeds gekker wordt) en de psychologische ontwikkeling, die realistischer (en vaak ook banaler) is. No kijkt kritisch naar de mensen die Simon en hij onderweg leren kennen. Hij vraagt zich af of hij die persoon zou kunnen zijn, of hij diens leven zou willen leiden. De grote levensvraag van een late tiener: word ik ook zo saai? Het lijkt wel, denkt No ergens, alsof die mensen allemaal ‘dezelfde natte jas dragen, die langzaam krimpt en hen zo verstikt, maar ze zijn te dom om hem uit te trekken.’ En als iemand een herinnering aan een mooie tijd afsluit met een ‘ach ja’, laat No dat niet zomaar passeren: ‘Dat is hoe mensen naar hun leven kijken, bedenk ik. In termen van ach ja.’
Eveneens “des tieners” is dat alles gedrenkt is in seks: zowat elk voorbijkomend personage, man of vrouw, gaat vroeg of laat uit de kleren. No en Simon hebben seks met de Duitse meisjes. Ze gedragen zich als losgeslagen escorts in een penthouse in Genève. Simon kijkt toe hoe een koppel dat de twee een lift gaf het ’s nachts tot bloedens toe doen. En na tweehonderd bladzijden van opgebouwde spanning, is het eindelijk de beurt aan de hoofdpersonen.
In het deel van de roman over de bikers, is er sprake van Jonas, uit het Bijbelboek over de onwillige profeet die probeerde weg te vluchten voor zijn lot en als straf werd opgegeten door een walvis. Gods manier om hem enkele dagen over zijn daden te doen nadenken. Daarna werd de profeet uitgespuwd door de walvis en deed hij alsnog wat God van hem verwachtte. Die is duidelijk de metafoor voor No’s roadtrip. Wegvluchtend voor een onaangenaam iets in zijn vaderland brengt hij een paar dagen door in de buik van de walvis: een steeds fantastischer wordende reis waarin alles, inclusief zijn identiteit, op losse schroeven komt te staan. Die Jonas-metafoor weet Van Meenen heel handig uit te werken, met verwijzingen naar Assyrië (waar God de profeet heen stuurde) en met een baancafé dat op een duikboot lijkt.
Lang niet alles in Licht en geluid – een prijs, alstublieft, voor de nu al saaiste romantitel van 2016 – is even zorgvuldig uitgewerkt. De plot kaatst van het ene naar het andere schokeffect. Je wordt een beetje immuun voor. De pedofiele bikers, bijvoorbeeld, zijn onbedoeld lachwekkend. Maar kudos voor de grote ambitie en wilde verbeelding. Ook de stijl kan nog enig aanscherpen verdragen. Voor elk geslaagd beeld (‘zijn stemgeluid is zacht als aardbeienjam’, ‘bloot hout is hij, alle ballast heb ik eraf gekrabd’) is er een grabbel in de ton met clichés (‘gapend gat’, ‘sloten koffie’, dat soort linguïstisch restafval). Van Meenen zal nog wat moeten groeien voordat we zijn werk echt van harte kunnen aanbevelen. In de tussentijd is Licht en geluid een roman die vooral jonge lezers erg zal aanspreken.
Vincent Van Meenen, Licht en geluid. Nijgh & Van Ditmar, 238 blz., € 18,50/12,99 (paperback/e). Deze recensie verscheen in februari in De Standaard.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten