maandag 4 april 2016

Essay // De onbeschrijflijke ervaring (deel 1)

Er zijn geen geschikte woorden voor pijn, vond Virginia Woolf al. Historica Joanna Bourke ging op zoek naar de beschrijvingen van patiënten door de eeuwen heen. En Julian Barnes groef een Franse roman over pijn op. Vonden zij de taal voor pijn? Vandaag deel 1 van dit essaytje, dat vorige vrijdag in de Standaard der Letteren verscheen.


Een persbericht in mijn mailbox. Uitgeverij AquaZZ maakt bekend dat het een bundel gedichten over pijn op de markt brengt. Dat is interessant. Niet omdat ik veel vertrouwen heb in Uitgeverij AquaZZ (niet) of omdat ik veel van poëzie afweet (idem), maar omdat ik me al enige tijd afvraag waarom het zo moeilijk is te schrijven over pijn. Virginia Woolf kloeg ooit dat het Engels ‘de gedachten van Hamlet en de tragedie van koning Lear kan uitdrukken, maar geen woorden heeft voor de rilling of voor hoofdpijn’. Het volledige citaat gaat als volgt:
English, which can express the thoughts of Hamlet and the tragedy of Lear, has no words for the shiver and the headache. (...) The merest schoolgirl, when she falls in love, has Shakespeare and Keats to speak her mind for her; but let a sufferer try to describe the pain in his head to a doctor and language at once runs dry.

Enkele jaren geleden moest ik voor een kleine ingreep één dag het ziekenhuis in. De volgende dag mocht ik alweer naar huis, zij het dubbelgevouwen van de pijn. Die hield een week aan. Wat mij toen raakte (behalve de pijn) was dat ik honderden boeken heb gelezen, en me toch geen enkel boek kon herinneren dat iets zinnigs te zeggen had over fysieke pijn. De complexiteit van het gezinsleven wordt ontleed in tientallen romans, op jaarbasis. Over psychologische pijn en gekwetste gevoelens kunnen we tot in den treure lezen. Maar wat voor moois of inzichtrijks hebben schrijvers te melden over fysieke pijn?

De pijn van de kenners 
Bestaat er weinig literatuur over pijn, interessante non-fictie is er wèl. In The story of pain, bijvoorbeeld, onderzoekt de Britse historica Joanna Bourke hoe mensen pijn onder woorden brachten, van de 18de tot en met de 20ste eeuw. Die woorden zijn belangrijk, stelt Bourke, want pijn is geen objectieve ervaring. De verwoording heeft een impact op wat wij voelen. Dat heet retrojection. Als cultuur en taal onze perceptie beïnvloeden, zoals veel taalkundigen argumenteren, dan is het alleen maar logisch dat ze ook onze ervaring van pijn zullen kleuren. Bourkes boek is dan ook geen medische geschiedenis, maar ‘a history of the interpretation of bodily experiences’. 
De historica heeft beschrijvingen van pijn ondergebracht in categorieën. De meest voorkomende beschrijving is die waarin pijn gepersonificeerd wordt: een externe bedreiging, die als een inbreker het huis van het lichaam betreedt. Daarop volgt pijn als gevaarlijk object: een mes dat snijdt, een hond die bijt, een zaag die in het lichaam dringt... De derde categorie bestond volledig uit hitte: vuur, zon, lava, een gloeiend hete kachel. 
Pijnbeschrijving bleek onderhevig aan modes. Zodra in de 18de eeuw de trein een factor van belang werd, spoorde hij ook het medische taalgebruik in. Logisch, want het netwerk van sporen doet wel wat denken aan ons zenuwstel. Ook elektriciteit werd meteen gemetamorfoseerd tot uitdrukkingsmiddel in het dokterskabinet. Amper vier jaar nadat het Britse leger het gebruik van lyddietbommen had ingevoerd, omschreef een patiënt zijn pijn al als ‘as if a lyddite shell had hit’. En het was tijdens WO II, schrijft Bourke, dat voor het eerst over kanker werd gesproken als een invasie, een vijand die aanvalt zonder de oorlog te verklaren. 
Uitdrukkingen komen op, andere verdwijnen. Een ‘flakkerende pijn’, bijvoorbeeld, dook minder vaak op in de medische verslagen, toen we onze huizen gingen verlichten met andere lichtbronnen dan kaarsen en olielampen. Tweede voorbeeld: met een afnemende bekendheid van de klassieken, werd er ook minder aan die teksten ontleend. Jonathan Gulliver’s travels Swift kloeg dat zijn jicht voelde alsof hij zich ‘in de koperen stier van Phalaris bevond’. Wie moet dat vandaag níet googelen? 
Zoals de opkomst van militaire metaforen de grootste evolutie was die Bourke vond, zo waren het de religieuze metaforen die het spectaculairst aan belang verloren. De opvatting dat pijn goed is voor de ziel, heeft niet veel aanhangers meer. Ze heeft wel een lange traditie. Dat bleek in het midden van de 19de eeuw, toen de anesthesie werd uitgevonden. Het grote publiek werd niet lang in het ongewisse gehouden: in 1847 blokletterde de Londense krant The people’s journal: ‘We have conquered pain’. Niet iedereen was daar blij mee. Pijn was een fundamenteel onderdeel van de menselijke conditie: het was fout pijn uit onze formule te halen, vonden zelfs artsen. Anesthesie doodde het bewustzijn, klaagden anderen, over het hoofd ziend dat slaap net zo goed het bewustzijn uitschakelt. En militaire artsen zagen nog een nadeel: het geschreeuw van gewonden vuurde de rest van de troepen aan. Beter een soldaat die de longen uit zijn lijf schreeuwt, dan iemand die verdoofd en kalmpjes uit het leven glijdt. 
Pijn is een alarmsignaal en in die zin is het nuttig voor het lichaam. De Grieken vertaalden die intuïtie al naar de poëzie van hun godenrijk: zowel Apollo als Artemis veroorzaakte ziekten, de één bij mannen, de ander bij vrouwen, maar beide stonden tegelijk bekend als helers, mits er maar offergaven voorhanden waren, en eervolle gezangen. Pijn is ellende en oplossing in één, gif en medicijn – denk ook aan de slang die rond de staf van Asclepius kronkelt, nog steeds het internationale symbool voor apotheken. 
Centraal voor het christendom is dat God zijn zoon opofferde aan menselijke pijn: dat hij niet goddelijk bleef maar een menselijk lichaam kreeg, met alle bijbehorende gebreken. Jezus aanvaardde die pijn en leerde de gelovigen een lesje: je moet het aardse leven (en het verval van het lichaam) verdragen, met het oog op een beter naleven. Pijn werd passie, ellende werd exaltatie. En ook het medelijden ging beide kanten op: de godheid toont zijn medelijden met de mensheid door zich op te offeren, de mens kan niet anders dan medelijden voelen voor de extreem lijdende zoon van God. God en gelovigen, verbonden in sympathie. 
Daar valt niets op af te dingen, stelt Bourke: pijn brengt mensen dichter bij elkaar. Het kreunen en jammeren doet een beroep op onze empathie – sommigen spreken zelfs van mirror neurons, die ons doen voelen wat een ander ondergaat, maar dat is controversieel terrein – en geeft ons een kans om het begrip “menselijkheid” eindelijk eens positief in te vullen.

(Deel 2 van deze tekst volgt. Of u klikt alvast hier.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten