Als je het taalgevoel van Pepijn “Faberyayo” Lanen zou kunnen kruisen met de fantasie van Bertram Koeleman, had je de Ideale Schrijver. De twee Nederlanders komen tegelijk met nieuw werk.
Pepijn Lanens talent is taal. Dat wist u al. Immers, Sjeumig, de verhalenbundel waarmee Lanen in 2013 debuteerde, bulkte van de taalgrappen en neologismen. Sjeumig was een spervuur van ideetjes, gekke situaties en nu en dan een losse flodder. Naamloos is een heel ander beest: realistischer en met een langere adem – logisch, want het is een roman.
Het gaat niet best met de hoofdpersoon van Naamloos. Hij wordt wakker in een onbekende flat. Zijn telefoon en portefeuille zijn weg, net als zijn besef van wie hij is. Een ID heeft hij niet, en het plastic van z’n bankkaart is beschadigd op de plek waar de naam staat.
Het heeft allemaal te maken met overdadig alcoholgebruik, leren we snel. De lofzang op het nachtleven is iets te excessief, de pogingen om vooral geen cafés binnen te wandelen iets te wanhopig.
Lanen neemt zijn hoofdpersoon alles af. Hij is alleen en, zonder internet of telefoon, afgesneden van mensen die hem aan zijn identiteit kunnen herinneren. In wezen is hij alleen nog maar een lichaam, en dat ondergaat een moeilijke afkick-ervaring. Geen wonder dat het lichaam inadequaat aanvoelt: ‘verveeld zonder smartphone [bekijk ik] maar mijn handen. Het zijn twee gekke apparaten. Twee lompe deeghaken om het alledaagse mee te kneden.’
De eerste helft van Naamloos is de interessantste. Zowel personage als lezer zijn dan nog gedesoriënteerd. Dat ligt aan de chronologie: we beginnen bij dag 7, keren terug naar de totale chaos van dag 1 (de hoofdpersoon voelt zich ‘te gast in een onaangename verrassing’), zetten enkele stapjes in de juiste richting, om dan te worden teruggeslingerd naar dag -2. Meneer Naamloos is op de vlucht: ‘Voor de scherven. Voor de brokken gemaakt onder de banier van Koning Alcohol.’
Deze verwarring, soms regelrechte paniek, leest veel prettiger dan je verwacht, met dank aan Lanens taalhumor.
Een paar voorbeelden.
Zeg niet: ik vloek meermaals. Zeg: ‘Woorden ontsnappen op een overdreven volume aan mijn lippen. Vreselijke woorden. Ziektes. Meerdere.’
Zeg niet: ik heb trek in fastfood. Zeg: ‘Een tornado aan culinarigheid lijkt op komst.’
Zeg niet: ik heb in bed liggen woelen. Zeg: ik heb ‘gesudderd in een piekerpan op het fornuis van mijn hoofd’.
Zeg niet: na de douche voel ik me beter. Zeg dat je je voelt als ‘een klein kind dat verkleed als Michael Jackson uit het ei van Henny Huisman komt.’
Het is minder all over the place dan in Sjeumig, maar Lanens taal blijft prettig knetteren.
In de tweede helft zijn alle stukjes op hun plaats gevallen. Ook heeft de “held” een meisje leren kennen. In de trein, want tot twee keer toe gaat hij in Utrecht op zoek naar zijn ouderlijk huis of andere aanknopingspunten. Het meisje is het laatste zetje op het goede pad. Dat is fijn voor de held, maar minder voor de roman. Echte mensen creëren, Lanen heeft het nog niet in de vingers. Het meisje is zo extreem geïdealiseerd dat ze eigenlijk geen mens meer mag heten – laat staan interessant.
Af en toe hoor je in Naamloos echo’s van Remco Camperts vroege werk (de verhalen uit Alle dagen feest, met name), maar er zijn toch verschillen. Onder de gewilde verwarring en grapjes gaat iets échts schuil. De waarschuwing tegen het al te vlotjes innemen van alcohol en drugs voelt gemeend. De waarschuwing om stil te staan bij al die dingen die je doet omdat ze normaal lijken. Lanens held vindt dat hij ‘van de automatismen aan elkaar’ hangt, en één van die automatismen is ontsnappen in drank.
Klinkt erg moralistisch, maar dat ligt volledig aan mijn samenvatting van het boek: Lanen heeft zijn kritiek versneden met af en toe een lofzang op ‘de lichtjes in de stad’.
Sjeumig was een spervuur, Naamloos een gerichter salvo. Dat is goed, maar Lanen verknoeit in de tweede helft zijn spanningsboog. Feit blijft dat Lanen beter formuleert dan alle DasMaggertjes samen. Volgende keer (nog) beter.
Pepijn Lanen, Naamloos.
Ambo Anthos, 254 blz., € 19,99.
(Morgen deel 2 van deze dubbelrecensie, die eerder verscheen in de Standaard der Letteren.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten