Niets is moeilijker dan culturele tendensen identificeren. Het is gelijkenissen vinden tussen appels en peren. De Stichting Ons Erfdeel doet een loffelijke poging in het nieuwe, 24ste nummer van haar Engelstalige tijdschrift The Low Countries. De ‘State of the Union’ behandelt de Vlaamse en Nederlandse literatuur van de nieuwe eeuw. In opeenvolgende essays komen aan bod: poëzie, proza, essayistiek, kinder- en jeugdliteratuur en strips.
Daar komt opvallend veel cultuurpessimisme bij kijken. De literaire wereld is zwaar gecommercialiseerd en de weinige goede boeken hebben nog maar een klein en verouderend publiek, zegt Cyrille Offermans. De maatschappelijke hetze tegen de elite laat zich voelen binnen de jeugdboekensector, waar het literaire boek met argwaan wordt bekeken, zegt Mirjam Noorduijn: ‘the taste of the masses dictates and literature barely retains any status’. Er is zelfs in de poëzie veel commercie, schrijft Piet Gerbrandy: ‘Do they actually still exist, the poets who retreat into their hut or garrett to devote themselves exclusively to words?’ Hij suggereert dat dichters zichzelf te kort doen en onvoldoende gebruik maken van de mogelijkheden die ze vandaag de dag hebben. ‘Does anything goes imply that unknown vistas are actually being explored?’ De vraag stellen is ze beantwoorden.
Welke tendensen vallen er te onderscheiden? Matthijs de Ridder, die de romanproductie analyseert, ziet veel romans over ontwaken in de werkelijkheid (Slaap!, De helaasheid der dingen, Marja Brouwers’ Casino...), als de verbeelding van de val van de Twin Towers. Die torens zelf kregen niet zo veel aandacht. Wel verschenen er veel romans over de vluchtelingenproblematiek (De asielzoeker, De ontelbaren, Dertig dagen...). Dat is een goed punt. Migratie is – excuus voor het cynisme – een ideaal onderwerp voor de roman: het is zowel begrijpelijk als bedreigend, en die gelaagdheid krijgt beter vorm in een roman dan in politieke debatten.
De boeken die De Ridder de meeste aandacht geeft zijn alle drie van Nederlanders: Tirza van Arnon Grunberg, Koetsier Herfst van Charlotte Mutsaers en La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer. Niks mis mee, al wordt de Vlaamse literatuur zo gereduceerd tot een sideshow. De Ridder merkt te elfder ure ook veel boeken op over de twee Wereldoorlogen, en in die context kunnen er aan het einde nog twee alineaatjes af voor Stefan Hertmans en diens Oorlog en terpentijn.
Wat hier volledig ontbreekt, is de steady stroom boeken over vrouwelijke seksualiteit. Ze wordt vaak verbeeld wordt als een bedreiging voor de man, oorzaak van verwarring (Peter Buwalda’s Bonita Avenue), geweld (Jamal Ouariachi’s Vertedering, Christiaan Weijts’ Art. 285b, Elvis Peeters’ Wij) of seksueel misbruik en erger (De vrouw die de honden eten gaf, Kristien Hemmerechts). Het is logisch om hier de literaire verbeelding van de pedofilieschandalen en de affaire-Dutroux in te lezen.
The Low Countries vervolgt met drie artikels van vertalers (Christiane Kuby, Philippe Noble en Paul Vincent) over werk dat ze graag vertaald zouden zien, plus een stuk van Ons Erfdeel-hoofdredacteur Luc Devoldere over de literaire canon.
Die canon zou een goed handvat kunnen zijn voor de promotie van onze literatuur in het buitenland, al kun je je afvragen waarom buitenlandse uitgevers teksten zouden gaan vertalen die wij zelf niet meer in de boekhandel kunnen vinden.
Er is al veel inkt gevloeid over de samenstelling van die canon. Devoldere weet dat de anti-elitaire stroming het geweer in de aanslag heeft:
How do you dare (...) to raise the personal preferences of a few self-proclaimed experts to the level of absolute truth, and to solidify living literature into a list set in stone?
En daarmee maakt hij de cirkel rond: de rode draad doorheen deze gefragmenteerde ‘State of the Union’ is een gebrek aan zelfverzekerdheid in de literatuur. Ze wordt bedreigd door een slinkend publiek, ligt onder populistisch vuur en is haar onbetwistbare centrum (de Grote Drie, Hugo Claus...) kwijt. Dat kan kloppen of niet. Het is alleszins geen aantrekkelijk schouwspel om mee naar buiten te treden. Onze schrijvers zouden er meer mee gebaat zijn als The Low Countries hun werk in verband bracht met het werk van hun collega’s in Engeland, Frankrijk of Duitsland. We moeten tonen dat we op hetzelfde niveau spelen.
Nog één ding. TLC heeft de bedoeling onze cultuur in het buitenland te promoten. De redactie moet dat voor ogen houden bij het nalezen van de artikels. Persoonlijke dada’s, vriend- en vijandschappen zouden dit soort publicaties niet mogen kleuren. Het is toch raar, dat van alle Vlaamse of Nederlandse prozawerken die vertaalster Christiane Kuby zou kunnen aanprijzen voor vertaling, ze juist een roman van een collega-vertaler uitkiest. Matthijs de Ridder laat niet na om Pol Hoste in zijn artikel te noemen, zoals hij dat nooit nalaat; Hoste is bij hem een soort tic nerveux. Van Piet Gerbrandy is bekend dat hij het werk van Leonard Nolens niet lust. Hij kan er niet omheen Nolens te vermelden, maar doet dat neerbuigend. Dit soort dingen zijn, in deze context, ongepast en contraproductief.
The Low Countries 24, Read it: it doesn’t say what it says.
Stichting Ons Erfdeel, € 37. Deze bespreking schreef ik voor de Standaard der Letteren.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten