vrijdag 17 juni 2016

Recensie // De vele spiegels van Pieter Frans Thomése

Vorige week haalde hij nog een “troostprijs” binnen (de Prijs van de Lezersjury, aanhangsel van de Fintro Literatuurprijs), nu is er al nieuw werk van P.F. Thomése: een bundel nachtelijke beschouwingen, vooral over zijn eigen werk. 

Verzameld nachtwerk heeft een voorloper: in 2008 publiceerde Thomése Nergensman, ook met de aanduiding ‘Autobiografieën’. Het gaat in beide gevallen om verspreid werk, niet lukraak tussen twee kaftjes gekleefd maar zorgvuldig tot een nieuw geheel gesmeed. En Thoméses poëtica staat centraal. 
Een eerste reeks teksten gaat over keuzevrijheid, en kaatst heen en weer tussen optimisme en pessimisme. ‘Ik heb lang gedacht dat de cultuur werd bepaald door de bekende dialectiek van behoud en vernieuwing’, schrijft Thomése. Tegenwoordig ziet hij eerder een ‘vernietigingsoorlog’, een strijd tussen individuen en ‘organisaties met een marketingstrategie’. Je eigen keuzes maken wordt steeds moeilijker, meent hij: we moeten het stellen met lifestyle, een alternatief voor echte keuzemogelijkheden. Buiten het keuzemenu is er alleen nog wildernis, daar sta je er alleen voor. ‘In de hoofdkantoren van onze prachtige, nieuwe wereld wordt (...) zelden de telefoon opgenomen.’ 
De tekst met deze deprimerende bedenkingen wordt gevolgd door ‘Overpeinzingen op een festivalterrein’, waarin Thomése vaststelt dat mensen desondanks nog altijd open staan voor andere dingen, een verlangen hebben om ‘vervoerd te worden’, om door metaforen te worden verplaatst naar ‘vooralsnog onbekende werelden’. 
In het daaropvolgende stuk gaat de slinger weer de andere kant op. Thomése vertelt over een reis naar China, een maatschappij waarin ‘anciënniteit (...) geen enkele zichtbare rol’ speelt – een extreme versie van onze samenleving. 
Het ene beeld te negatief, het andere te positief? Ach, wat is de intellectueel anders dan een mens die zijn indrukken voortdurend in twijfel trekt? 
Kiezen: het onderwerp komt telkens weer terug in deze teksten. Plus het tegendeel van kiezen: iedereen gelijk. Iedereen in dezelfde rij, iedereen hetzelfde boek. Ook een bedenking over het internet gaat onvermijdelijk die kant op: het internet heeft een horizontale structuur, d.w.z. elke mening is evenveel waard. ‘Vergelijk dat eens met de strenge hiërarchie, de steile verticaliteit van de bibliotheek.’ 

Na deze eerste stukken verzeilen we al snel bij Thoméses lievelingsonderwerp, namelijk de ‘ongrijpbaarheid’ van zijn schrijverschap. 
Anekdote. Een vriend van Thomése wou schrijver worden. Liefst een bekende, succesvolle schrijver. Thomése echter ‘wilde helemaal niet “iemand” zijn’. Hij wil juist ‘niemand’ zijn – Game of Thrones-fans weten dat daar alleen maar ellende van komt – en ‘nog steeds lijd ik onder de belachelijke aanname dat een schrijver “iemand” moet zijn, een bloemrijk personage uit een biografie die de anekdotes uit zijn mouw schudt, een type.’ Hij streeft naar een schrijverschap waarin hij alleen schijnbaar aanwezig is. ‘Ik schrijf boeken die telkens van een ander zijn, al gebruikt hij steeds mijn naam’, stelt hij. Inderdaad, zijn romans kunnen onderling radicaal van elkaar verschillen. 
Het hele concept van identiteit is bedrieglijk, schrijft Thomése ergens. Wie of wat is het “ik”? Wie zien we in de spiegel? ‘Ik kijk in “mijn” ogen, maar ik zie niets. Er openbaart zich slechts oppervlakte. Ik vermoed in het onzichtbare binnen iets duisters, een donkere godheid (...), volkomen onverschillig voor mijn zoekende en tastende gedachten. Maar zelfs dat is invulling, want kijkend in dat gezicht (...) zie ik niets.’ 

Verzameld nachtwerk is, net zoals Nergensman, verhelderend voor wie meer wil weten over Thoméses poëtica. Het is wel een tikje vermoeiend dat zo goed als àl deze teksten, of ze nu gaan over de retoriek van Nietsche of over de roman Mysteriën van Knut Hamsun, weer uitkomen bij Thoméses beginselverklaring als schrijver. ‘Ongrijpbaar blijven was het devies’, lezen we in die eerstgenoemde tekst. En in Mysteriën bewondert Thomése vooral de ongrijpbaarheid van de held, ‘loner en poseur en één gestalte’. Thomése heeft geen spiegel nodig; in elk min of meer glanzend oppervlak ziet hij zichzelf. Een volledig boek, eigenlijk het tweede al, over de afwezigheid van het ego... hoe egocentrisch is dat? 
Thomése zal die ironie wel weten te appreciëren. In de vinnigste stukken van Nachtwerk bedrijft hij polemiek over ironie met Joost de Vries. Die had in zijn boek Vechtmemoires ironie iets van de vorige generatie genoemd, iets waar jonge schrijvers hun buik van vol hebben. De truc bij dit soort discussies is: de inzet zo te definiëren dat je vanzelf gelijk krijgt. Thomése noemt ironie een vorm van gezonde twijfel. Tegenover ironie plaatst hij ‘het internationale beleidsjargon’, een ‘jargon waarin kritiek per definitie “negatief” is en de ontkenning (...) bij voorbaat deel uitmaakt van het kwaad’. (Daar zijn de ‘hoofdkantoren’ van de nieuwe wereld weer!) Als je wil ontsnappen aan de griezelige zekerheid van dat jargon, heb je “dus” ironie nodig: 
Ironisch denken betekent herformuleren, nieuwe woorden vinden. Ironie is derhalve sowieso conditio sine qua non voor het schrijven, maar ze is tevens de belangrijkste bouwsteen voor de open samenleving.

Zó geformuleerd heeft Thomése gelijk: intelligente literatuur kan maar beter (doen) twijfelen. Toch denk ik dat zijn grote nadruk op de onvindbaarheid van de schrijver een reactie is, op de generatie vóór hem. In de tweede helft van de twintigste eeuw deed de succesvolle auteur aan mythevorming. Reve, Mulisch, ze creëerden hun imago; de manieren waarop zijn recent uitgespit door Edwin Praat en Sander Bax, in respectievelijk Verrek, het is geen kunstenaar en De Mulisch Mythe. Hun literaire opvolgers zetten een nieuwe stap: ze doen aan mythe-ontbinding. Thomése is een goed voorbeeld, maar ook L.H. Wieners spel met vertelinstanties en dubbelgangers dringt zich op, en uiteraard Ilja Leonard Pfeijffer en diens gestoei met zijn imago. Dat schrijvers van de daaropvolgende generatie (Joost de Vries, bijvoorbeeld) dit verstoppertje spelen een tijdverdrijf voor bejaarden vinden, is ook weer begrijpelijk.
Het is tekenend dat één van de zeer weinige stukken in dit boek die níet over Thoméses schrijverschap gaan, een ironische titel draagt: ‘Hoe ik een Israël-deskundige werd’. Er staat veel interessants in dit boek, veel om het hartgrondig mee eens of oneens te zijn – maar íets meer buitenwereld had Verzameld nachtwerk geen kwaad gedaan. 

P.F. Thomése, Verzameld nachtwerk
Atlas Contact, 269 blz., € 19,99
Deze recensie schreef ik voor de Standaard der Letteren van vandaag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten