Met de verhalenbundel De moeder van Ikabod revancheert Maarten ’t Hart zich voor zijn laatste roman, het liflafje Magdalena. Al zou je hem graag eens echt iets crimineels zien doen.
Moederboeken doen het nog steeds geweldig in de winkel. Kijk maar naar Arnon Grunberg: geen haai kraaide naar zijn vorige roman, maar zijn nieuwe, Moedervlekken, bestormt de bestsellerlijsten zoals een Vlaming de terrasjes bij de eerste glimp zon. Ook Magdalena, de mislukte moederroman van Maarten ’t Hart, verkocht in Nederland als gek. Terwijl het amper een moederroman wàs: veeleer een bundel jeugdherinneringen waaraan de naam van ’t Harts moeder was uitgeleend. Bij De Arbeiderspers moeten ze gedacht hebben: die truc lukt vast nog een keer, dus kozen ze De moeder van Ikabod als titel voor een nieuwe verhalenbundel. Ook al is dat ene verhaal niet beter of slechter dan de rest van het boek, en ook al is de moeder van Ikabod, een figuur uit de Bijbel, in dat verhaal slechts een detail. De mensheid wil bedrogen worden.
Toch komen we niet echt bedrogen uit. Een roman is voor de bejaarde ’t Hart tegenwoordig te veel hooi op de vork, maar in deze korte verhalen kan hij wèl nog scoren. ’t Hart verschijnt in deze korte, luchthartige verhalen als een karikatuur van zichzelf: een teruggetrokken man die, als hij toch geconfronteerd wordt met de buitenwereld, zich verdedigt met overdreven beleefdheid, geveinsde onnozelheid en een talent om zijn gesprekspartners van hun onderwerp af te leiden.
De “slachtoffers” van Maartens ongrijpbaarheid zijn figuren die net grotesk genoeg zijn om toch realistisch te blijven: bijvoorbeeld de man die Maarten absoluut wil betrekken bij een kruistocht tegen woonboten (‘Woonbootambassadeur’), het gokkende oudje dat hem in haar bed wil lokken (‘In het casino’) of de katholieke treinreiziger die Knielen op een bed violen gelezen heeft en Maarten de schuld geeft van alles wat de personages in dat boek overkomt (“Kloteprotestanten”).
’t Hart heeft in Nederland een beetje dezelfde rol gespeeld als Gerard Reve. Reve treiterde, in al zijn afwijkendheid, de gelovigen, maar hij deed dat in een taal die van de kansel leek te komen. Dat maakte hem tot een vertrouwde stem voor mensen die van hun geloof aan het vallen waren. Methadon voor godsdienstjunkies. ’t Hart maakt een punt van zijn ongelovigheid, maar hij blijft er wel geobsedeerd over schrijven en op schimpen.
Je merkt dat vooral als hij het over Carel ter Linden heeft. Ter Linden, auteur van Wat doe ik hier in godsnaam?, ontdoet de Bijbel van alle scherpe kantje. ‘Uiteraard, dat is altijd het smoesje’, zegt Maarten, ‘als er iets staat wat de hedendaagse gelovige niet bevalt, moet het altijd deskundig weggemasseerd worden via gewiekste exegese.’ Veel liever heeft ’t Hart het fundamentalistische geloof uit zijn jeugd. Dat kun je makkelijker weglachen, natuurlijk, in al zijn absurditeit. Maar ’t Harts houding tegenover Ter Lindens herinterpretaties heeft ook iets beschermends ten opzichte van dat oude geloof. ’t Hart spreekt voor mensen die zich hebben afgekeerd, maar nog niet echt losgemaakt. Dat publiek is er nog.
Literatuur heeft, behalve inherente waarde, een maatschappelijke functie – en die functie heeft veel impact op het succes van een auteur.
Stilistisch heeft ’t Hart niettemin meer gemeen met P.D. Wodehouse dan met Reve. Net als de Britse schepper van Jeeves en Wooster is ’t Hart een humorist met een groot gevoel voor taalmelodie en dialogen. ‘Het kompas’, een verhaal over de verkoop van een huis en de kunst van het afdingen, is een pareltje van humoristische literatuur. En net als Wodehouse kan ‘t Hart met eeuwig dezelfde onderwerpen altijd weer een fris nieuw stukje schrijven.
Alleen zou iemand die stukjes eens mogen nalezen, voordat ze naar de drukker worden gemaild. Een collega-recensent schreef naar aanleiding van Magdalena dat ’t Hart zijn stijltics niet meer onder controle heeft. Ook in dit boek is het weer flink raak. De vrouwelijke dominee is weer eens ‘hups’ (1 keer), vanalles en nog wat is ‘fraai’ (9 keer), zinnen beginnen voortdurend met ‘ach’ en ‘o’ (allebei meer dan 50 keer, ik ben opgehouden met tellen). Ach, het zijn fraaie verhalen, maar o, wat zou dit boek enig hups redactiewerk kunnen verdragen.
Merkwaardig consistent is de interesse voor delinquenten. Meermaals schuurt het personage Maarten langs de criminaliteit. In het beste verhaal, ‘De stiefdochters van Stoof’, wordt hij beschuldigd van een verkrachting. In ‘De buitendeur’ is hij haast medeplichtig aan een overval. De titel ‘Maartens wietplantage’ vertelt aan bij wat voor activiteiten hij betrokken raakt. ’t Hart zou zijn literaire alter ego af en toe in de problemen moeten brengen; nu blijft hij hangen op het niveau van sociale komedie.
Dat die komedie ook een wrang elementje kan bevatten, merken we in ‘Zoveel hanen, zo dicht bij huis’. Daarin probeert Maarten het mysterie op te lossen van een onverklaarbare aangroei van hanen in een bosje vlakbij een jeugddetentie-inrichting. De ontknoping is verrassend, absurd en ontroerend. Alleen al dit verhaal, ‘De stiefdochters van Stoof’ en ‘Het kompas’ maken aankoop van dit boek een goede investering. De gemiddelde Nederlandse ex-protestant zal er niet wakker van liggen, maar met De moeder van Ikabod heeft ’t Hart zijn literaire waarde weer opgevijzeld.
Maarten ’t Hart, De moeder van Idabod & andere verhalen.
Moederboeken doen het nog steeds geweldig in de winkel. Kijk maar naar Arnon Grunberg: geen haai kraaide naar zijn vorige roman, maar zijn nieuwe, Moedervlekken, bestormt de bestsellerlijsten zoals een Vlaming de terrasjes bij de eerste glimp zon. Ook Magdalena, de mislukte moederroman van Maarten ’t Hart, verkocht in Nederland als gek. Terwijl het amper een moederroman wàs: veeleer een bundel jeugdherinneringen waaraan de naam van ’t Harts moeder was uitgeleend. Bij De Arbeiderspers moeten ze gedacht hebben: die truc lukt vast nog een keer, dus kozen ze De moeder van Ikabod als titel voor een nieuwe verhalenbundel. Ook al is dat ene verhaal niet beter of slechter dan de rest van het boek, en ook al is de moeder van Ikabod, een figuur uit de Bijbel, in dat verhaal slechts een detail. De mensheid wil bedrogen worden.
Toch komen we niet echt bedrogen uit. Een roman is voor de bejaarde ’t Hart tegenwoordig te veel hooi op de vork, maar in deze korte verhalen kan hij wèl nog scoren. ’t Hart verschijnt in deze korte, luchthartige verhalen als een karikatuur van zichzelf: een teruggetrokken man die, als hij toch geconfronteerd wordt met de buitenwereld, zich verdedigt met overdreven beleefdheid, geveinsde onnozelheid en een talent om zijn gesprekspartners van hun onderwerp af te leiden.
De “slachtoffers” van Maartens ongrijpbaarheid zijn figuren die net grotesk genoeg zijn om toch realistisch te blijven: bijvoorbeeld de man die Maarten absoluut wil betrekken bij een kruistocht tegen woonboten (‘Woonbootambassadeur’), het gokkende oudje dat hem in haar bed wil lokken (‘In het casino’) of de katholieke treinreiziger die Knielen op een bed violen gelezen heeft en Maarten de schuld geeft van alles wat de personages in dat boek overkomt (“Kloteprotestanten”).
’t Hart heeft in Nederland een beetje dezelfde rol gespeeld als Gerard Reve. Reve treiterde, in al zijn afwijkendheid, de gelovigen, maar hij deed dat in een taal die van de kansel leek te komen. Dat maakte hem tot een vertrouwde stem voor mensen die van hun geloof aan het vallen waren. Methadon voor godsdienstjunkies. ’t Hart maakt een punt van zijn ongelovigheid, maar hij blijft er wel geobsedeerd over schrijven en op schimpen.
Je merkt dat vooral als hij het over Carel ter Linden heeft. Ter Linden, auteur van Wat doe ik hier in godsnaam?, ontdoet de Bijbel van alle scherpe kantje. ‘Uiteraard, dat is altijd het smoesje’, zegt Maarten, ‘als er iets staat wat de hedendaagse gelovige niet bevalt, moet het altijd deskundig weggemasseerd worden via gewiekste exegese.’ Veel liever heeft ’t Hart het fundamentalistische geloof uit zijn jeugd. Dat kun je makkelijker weglachen, natuurlijk, in al zijn absurditeit. Maar ’t Harts houding tegenover Ter Lindens herinterpretaties heeft ook iets beschermends ten opzichte van dat oude geloof. ’t Hart spreekt voor mensen die zich hebben afgekeerd, maar nog niet echt losgemaakt. Dat publiek is er nog.
Literatuur heeft, behalve inherente waarde, een maatschappelijke functie – en die functie heeft veel impact op het succes van een auteur.
Stilistisch heeft ’t Hart niettemin meer gemeen met P.D. Wodehouse dan met Reve. Net als de Britse schepper van Jeeves en Wooster is ’t Hart een humorist met een groot gevoel voor taalmelodie en dialogen. ‘Het kompas’, een verhaal over de verkoop van een huis en de kunst van het afdingen, is een pareltje van humoristische literatuur. En net als Wodehouse kan ‘t Hart met eeuwig dezelfde onderwerpen altijd weer een fris nieuw stukje schrijven.
Alleen zou iemand die stukjes eens mogen nalezen, voordat ze naar de drukker worden gemaild. Een collega-recensent schreef naar aanleiding van Magdalena dat ’t Hart zijn stijltics niet meer onder controle heeft. Ook in dit boek is het weer flink raak. De vrouwelijke dominee is weer eens ‘hups’ (1 keer), vanalles en nog wat is ‘fraai’ (9 keer), zinnen beginnen voortdurend met ‘ach’ en ‘o’ (allebei meer dan 50 keer, ik ben opgehouden met tellen). Ach, het zijn fraaie verhalen, maar o, wat zou dit boek enig hups redactiewerk kunnen verdragen.
Merkwaardig consistent is de interesse voor delinquenten. Meermaals schuurt het personage Maarten langs de criminaliteit. In het beste verhaal, ‘De stiefdochters van Stoof’, wordt hij beschuldigd van een verkrachting. In ‘De buitendeur’ is hij haast medeplichtig aan een overval. De titel ‘Maartens wietplantage’ vertelt aan bij wat voor activiteiten hij betrokken raakt. ’t Hart zou zijn literaire alter ego af en toe in de problemen moeten brengen; nu blijft hij hangen op het niveau van sociale komedie.
Dat die komedie ook een wrang elementje kan bevatten, merken we in ‘Zoveel hanen, zo dicht bij huis’. Daarin probeert Maarten het mysterie op te lossen van een onverklaarbare aangroei van hanen in een bosje vlakbij een jeugddetentie-inrichting. De ontknoping is verrassend, absurd en ontroerend. Alleen al dit verhaal, ‘De stiefdochters van Stoof’ en ‘Het kompas’ maken aankoop van dit boek een goede investering. De gemiddelde Nederlandse ex-protestant zal er niet wakker van liggen, maar met De moeder van Ikabod heeft ’t Hart zijn literaire waarde weer opgevijzeld.
Maarten ’t Hart, De moeder van Idabod & andere verhalen.
De Arbeiderspers, 283 blz., € 19,99

Geen opmerkingen:
Een reactie posten