Tien jaar geleden schreef Abdelkader Benali, op dat moment een lieveling van het publiek en de kritiek, zijn meest ambitieuze roman. En zijn minst succesrijke. Nochtans is het een intrigerend werkstuk. Herlezing was dringend nodig.
Ik heb net vijftig bladzijden doorgebracht in het huis van Andes Miskin (die volgens de tekst op de kaft eigenlijk Andes Klein heet, een inconsistentie die ik nog niet kan verklaren) en het was er saai. In een artikel voor Ons Erfdeel schreef ik over Feldman en ik: ‘Het is zowaar sciencefiction: een dystopie in Houellebecq-stijl. Tenminste: dat is het gedurende een bladzijde of zestig. Daarna ontspoort de vertelling totaal en gaat het boek sterk lijken op W.F. Hermans’ De god denkbaar de god.’ Daar kan ik nog min of meer achterstaan: na een redelijk flitsende aanloop met korte scènes en rake personageschetsen, komt de vertelling rond bladzijde 60 inderdaad met een vreselijke gepiep van remmen tot stilstand.
Zoals we al weten sinds pagina 1 heeft Andes Miskin/Klein een brief ontvangen van de doodgewaande Feldman. Die laatste vertelde hem ooit over een Maleisische, half-mythische plant ‘die een stof bevat waar je zo ziek van wordt dat ze de organen met zekerheid aantast’. Dat klinkt Andes als muziek in de oren: geen transplantaties aan of in zijn lijf en na zijn dood geen snijwerk. Hij denkt dat de onverwachte brief dat gif bevat.
Dan wordt hij ziek. Ook al heeft hij de envelop nog niet geopend, toch wordt Andes ziek. Hij is in zijn nopjes: ‘ik voelde de eindigheid’. Een telefoniste van een hulpdienst, door Andes gecontacteerd, kan haar verbazing en nieuwsgierigheid niet intomen: ‘Hoe is het om ziek te zijn? (...) Ze zeggen dat de pijn ondraaglijk is’. Andes moet haar teleurstellen: ‘Er is niets mis mee. Niet veel toch.’
Waarschijnlijk is Andes een ingebeelde zieke. Hoe dan ook gaat zijn mentale gezondheid razendsnel achteruit. Hij krijgt bezoek van een poetsvrouw die hem doet denken aan een pop uit zijn kindertijd. Hij wordt bestolen door twee jongemannen, die het meisje naar binnen helpt – ze lijken te zijn ontsnapt uit Het proces van Kafka. En Andes’ paranoia scheert hoge toppen. Er duiken ook vreemde fouten tegen de chronologie op. ‘Het was nu de derde dag dat ik verstek liet gaan’, zegt Andes, op de dag dat de bedrijfsdokter langskomt (bladzijde 79). Maar even verderop lezen we: ‘Ik besloot de brief [nl. die van Feldman] te openen die nu een dag of wat lag te wachten op een tafeltje’. Maar dat kan helemaal niet, want de brief lag daar al voordat de “ziekte” uitbrak. Een zoveelste blijk van Andes’ mentale aftakeling – maar waardoor wordt die dan precies veroorzaakt? – of een foutje van de auteur?
De weirdness van dit alles weegt niet op tegen de plotse verlamming van het hoofdpersonage en het verhaal waarin hij optreedt. Vermakelijk wordt het alleen als Andes’ zelfbedrog zich richt op zijn verliefdheid op het poetsmeisje. ‘Als ze lachte, dan wilde ze misschien ook wel zoenen en alles daarna was gelopen koers.’ Oké. Als jij het zegt, Andes. Hopelijk verlaten we morgen die slaapkamer, want dit hou ik niet vol.
(wordt vervolgd)
Ik heb net vijftig bladzijden doorgebracht in het huis van Andes Miskin (die volgens de tekst op de kaft eigenlijk Andes Klein heet, een inconsistentie die ik nog niet kan verklaren) en het was er saai. In een artikel voor Ons Erfdeel schreef ik over Feldman en ik: ‘Het is zowaar sciencefiction: een dystopie in Houellebecq-stijl. Tenminste: dat is het gedurende een bladzijde of zestig. Daarna ontspoort de vertelling totaal en gaat het boek sterk lijken op W.F. Hermans’ De god denkbaar de god.’ Daar kan ik nog min of meer achterstaan: na een redelijk flitsende aanloop met korte scènes en rake personageschetsen, komt de vertelling rond bladzijde 60 inderdaad met een vreselijke gepiep van remmen tot stilstand.
Zoals we al weten sinds pagina 1 heeft Andes Miskin/Klein een brief ontvangen van de doodgewaande Feldman. Die laatste vertelde hem ooit over een Maleisische, half-mythische plant ‘die een stof bevat waar je zo ziek van wordt dat ze de organen met zekerheid aantast’. Dat klinkt Andes als muziek in de oren: geen transplantaties aan of in zijn lijf en na zijn dood geen snijwerk. Hij denkt dat de onverwachte brief dat gif bevat.
Dan wordt hij ziek. Ook al heeft hij de envelop nog niet geopend, toch wordt Andes ziek. Hij is in zijn nopjes: ‘ik voelde de eindigheid’. Een telefoniste van een hulpdienst, door Andes gecontacteerd, kan haar verbazing en nieuwsgierigheid niet intomen: ‘Hoe is het om ziek te zijn? (...) Ze zeggen dat de pijn ondraaglijk is’. Andes moet haar teleurstellen: ‘Er is niets mis mee. Niet veel toch.’
Waarschijnlijk is Andes een ingebeelde zieke. Hoe dan ook gaat zijn mentale gezondheid razendsnel achteruit. Hij krijgt bezoek van een poetsvrouw die hem doet denken aan een pop uit zijn kindertijd. Hij wordt bestolen door twee jongemannen, die het meisje naar binnen helpt – ze lijken te zijn ontsnapt uit Het proces van Kafka. En Andes’ paranoia scheert hoge toppen. Er duiken ook vreemde fouten tegen de chronologie op. ‘Het was nu de derde dag dat ik verstek liet gaan’, zegt Andes, op de dag dat de bedrijfsdokter langskomt (bladzijde 79). Maar even verderop lezen we: ‘Ik besloot de brief [nl. die van Feldman] te openen die nu een dag of wat lag te wachten op een tafeltje’. Maar dat kan helemaal niet, want de brief lag daar al voordat de “ziekte” uitbrak. Een zoveelste blijk van Andes’ mentale aftakeling – maar waardoor wordt die dan precies veroorzaakt? – of een foutje van de auteur?
De weirdness van dit alles weegt niet op tegen de plotse verlamming van het hoofdpersonage en het verhaal waarin hij optreedt. Vermakelijk wordt het alleen als Andes’ zelfbedrog zich richt op zijn verliefdheid op het poetsmeisje. ‘Als ze lachte, dan wilde ze misschien ook wel zoenen en alles daarna was gelopen koers.’ Oké. Als jij het zegt, Andes. Hopelijk verlaten we morgen die slaapkamer, want dit hou ik niet vol.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten