Tien jaar geleden schreef Abdelkader Benali, op dat moment een lieveling van het publiek en de kritiek, zijn meest ambitieuze roman. En zijn minst succesrijke. Nochtans is het een intrigerend werkstuk. Herlezing was dringend nodig.
Het is eindelijk gebeurd: Andes heeft Feldmans brief gelezen. En natuurlijk stond er niets van belang in. Intussen is zijn hele leven ontspoord, heeft hij zijn penis afgesneden en leven er (geen grap) maden in de tussenbeense wond.
Wat deze roman zo vermoeiend maakt, is dat er geen enkele basis van realiteit meer is. Het is niet “de ontsporende geest die de realiteit verkeerd begrijpt”. Of “het wanhopige slachtoffer van een complot dat probeert te snappen wat de buitenwereld hem probeert aan te doen”. Het is allebei: een ontsporende geest in een onbegrijpelijke wereld. ‘Hoe slechter het met me ging, hoe scherpzinniger ik werd’, zegt Andes, en dan weet je wel: dit is het absolute tegendeel van correct. Feldman en ik is Kafka, op de laconieke toon van Herman Brusselmans.
We naderen nu het keerpunt van het boek: met de laatste vijftig bladzijden in zicht, neemt niemand minder dan Maxime Feldman het estafettestokje van de vertelling over. Hij kan alleen maar vaststellen dat zijn vriend er erg aan toe is, en verdacht wordt van allerlei narigheid. En hij bevestigt het uitgangspunt van de roman: Andes en hij wilden ontsnappen aan het schoonheidsideaal. Ze wilden ongeschonden geschonden blijven.
Niettemin drijft Feldmans aandacht al gauw af. Net als Andes eerder, is hij dolverliefd op de psychologe die zich Andes’ lot heeft aangetrekken. In de laatste bladzijden waar Andes de vertelinstantie is, zegt die over deze jongedame:
Het is eindelijk gebeurd: Andes heeft Feldmans brief gelezen. En natuurlijk stond er niets van belang in. Intussen is zijn hele leven ontspoord, heeft hij zijn penis afgesneden en leven er (geen grap) maden in de tussenbeense wond.
Wat deze roman zo vermoeiend maakt, is dat er geen enkele basis van realiteit meer is. Het is niet “de ontsporende geest die de realiteit verkeerd begrijpt”. Of “het wanhopige slachtoffer van een complot dat probeert te snappen wat de buitenwereld hem probeert aan te doen”. Het is allebei: een ontsporende geest in een onbegrijpelijke wereld. ‘Hoe slechter het met me ging, hoe scherpzinniger ik werd’, zegt Andes, en dan weet je wel: dit is het absolute tegendeel van correct. Feldman en ik is Kafka, op de laconieke toon van Herman Brusselmans.
We naderen nu het keerpunt van het boek: met de laatste vijftig bladzijden in zicht, neemt niemand minder dan Maxime Feldman het estafettestokje van de vertelling over. Hij kan alleen maar vaststellen dat zijn vriend er erg aan toe is, en verdacht wordt van allerlei narigheid. En hij bevestigt het uitgangspunt van de roman: Andes en hij wilden ontsnappen aan het schoonheidsideaal. Ze wilden ongeschonden geschonden blijven.
Niettemin drijft Feldmans aandacht al gauw af. Net als Andes eerder, is hij dolverliefd op de psychologe die zich Andes’ lot heeft aangetrekken. In de laatste bladzijden waar Andes de vertelinstantie is, zegt die over deze jongedame:
Het licht viel hier in dikke, warme bundels. Op de elfde verdieping was ze mooier, concludeerde ik toen ik har op haar halfhoge hakken in de gang zag staan. (...) “Ik laat de zetel van de raad van bestuur meteen naar de twintigste verdieping verplaatsen,” zei ik, “dat is het eerste wat ik zal doen.” Als ze op de elfde verdieping al zo mooi was, hoe zou ze dan op de twintigste zijn?
Een innemende passage.
Andes ligt nu echter in een coma, en Feldman, flirter Feldman, heeft het terrein vrij om de psychologe, in zijn woorden ‘dit stukje schoonheid dat uit een Byzantijns mozaïek leek te zijn gevallen’, te verleiden. Het enige wat hij hoeft te doen is medelijden met Andes faken.
Op blz. 218 schrijft Benali over een slapende man dat hij zich heeft teruggetrokken in ‘een droomwereld waarin elk beeld misschien verwarring zaaide, maar in tegenstelling tot concrete beelden iets van een belofte, een hoop inhield, iets wat de werkelijke beelden, hoe graag ze ook wilden, vaak niet meer lukte.’ Beschrijft de auteur hier zijn eigen boek? Het kan best.
Het verwondert me niet dat ik indertijd m’n tanden stukbeet op dit boek. Mijn recensie bevatte volgende zinnen: ‘Feldman en ik draait rond identiteit. Wat is identiteit, als je ettelijke onderdelen van je lijf hebt laten vervangen? Heb je nog wel bloedbanden als je lichaam een constructie is? Dat de personages (niet alleen Andes!) overhoop liggen met hun voortbrengsters, is niet meer dan logisch. De navelstreng met de oorsprong van de identiteit is doorgesneden en dat wreekt zich. Feldman en ik leent zich tot feministische, maatschappijkritische en Freudiaanse interpretaties.’
Daar is íets van waar – rond het sterfbed van Andes wordt een hele familie bij elkaar gefantaseerd, dus de ontkoppeling van bloedbanden en identiteit is zeker een feit – maar toch zou ik vandaag identiteit niet meer als het voornaamste thema aanwijzen. Mij viel dit keer vooral de grote lichamelijkheid op. De lichamen in dit boek zweten, stinken, scheiden stoffen op, bloeden en sterven. Beide personages vechten zich dood, letterlijk tot hun fysiek het opgeeft. Zelfs de beeldspraak is vaak “vlezig”. ‘Kon ik weer terugkomen zonder last te hebben van allerlei vieze handen van het verleden die aan mijn overhand gingen trekken?’ vraagt Feldman zich af.
(morgen: vervolg en slot)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten