‘Onderschat u niet hoezeer uw vader u nodig heeft, jongeheer. Turnhout is momenteel heel… enfin, heel onrustig. Het is nog nooit gebeurd dat de smokkelbendes in het centrum kwamen.’
‘Waarom zouden ze ook?’
De Kempen waren nog onherbergzamer en leger dan Henri zich herinnerde. Niet alleen was hij drie jaar het land uit geweest, ook daarvoor bracht hij alleen maar de zomervakanties door in Turnhout. Hij zag het land voor het eerst als volwassene, en het voelde als een ontnuchtering. Het pad waarover de Hippomobile reed was een smalle strook aarde, uitgesleten door wagenwielen en paardenhoeven. Links en rechts lag kort dor gras te zieltogen. Af en toe bracht de weg hen langs een hoeve, of zagen ze bij een groepje bomen een schamele hut dommelen. Lange tijd was er noch links, noch rechts veel leven op te merken, totdat een vlucht vogels opeens van iets schrok en opwiekte. Ergens klonk de hese kef van een vos.
De leegte had haar goede kanten, merkte Henri na een tijdje. Soms was het uitzicht een gigantisch speelterrein voor de ziel, die hier uitwaaierde en naar zichzelf terugkeerde. Maar na een bocht in de weg kon de ruigte plots weer overweldigend worden en dan bruisten angstwekkende geluiden en rumoer uit de omgeving op.
De motor, had Maurice hem gezegd, haalde wel twintig kilometer per uur. De Hippomobile was een création van de grote Belgische uitvinder Etienne Lenoir – Henri kon de ronkende woorden van zijn vader horen in de stem van de knecht – en het was een hele eer om met zo’n technisch wonder te mogen rijden. Er waren er maar een honderdtal in heel de wereld.
Knoestige bremstruiken schraapten langs de zijden van de Hippomobile. Een strak windje bracht de vliegdennen onwillig aan het zwaaien.
‘Ik vraag me af of u nog veel zult herkennen in de stad. Drie jaar is lang tegenwoordig. Er verandert zoveel. Heeft meneer uw vader u prenten gestuurd van de nieuwe gebouwen?’
Henri keek opzij. Hij las snel het gezicht van de knecht. Hoeveel wist hij? Hij moest dit zo snel mogelijk met zijn vader bespreken.
‘Dat weet je toch, Maurice? Jij brengt toch al vaders post naar het kantoor?’
‘Meneer uw vader insisteerde om de brieven die hij aan u richtte zelf te versturen. Hij zei altijd, Maurice, trek je daar niets van aan, dit gaat mij na aan het hart, zei hij, ik draag er zelf zorg voor.’
Henri bromde iets, vaagweg goedkeurend. Hij keek weg van Maurice, likte zijn bovenste rij tanden, voelde de randen, de inkepingen. Hij had nooit ook maar één brief van zijn vader ontvangen. Wist de oude knecht dat en betreurde hij de afstand die was gegroeid tussen zijn meester en de jongeheer? Of… Een andere, onprettiger mogelijkheid trof hem.
Wat was dat ook voor verhaal over aanvallen van de smokkelbendes in Turnhout? Smokkelen was haast een traditie hier. De douane had er vaak haar handen mee vol, maar voor Turnhout was dat irrelevant. En nu zouden ze zich voor inbraken in het centrum van de stad wagen? Waarom? De baan naar Turnhout lag uitgestorven, de plaatselijke politie was drie man sterk, Antwerpen trok zich weinig aan van de noordelijke gemeenten. Eén man met een vuurwapen was voldoende om deze wagen te laten stoppen en de inzittenden uit te schudden!
Henri tastte met een voet naar het schilderij onder de zitbank. Het was er nog.
(wordt vervolgd)
Meer weten over de achtergronden van dit feuilleton? Klik hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten