‘Als je een van de dagen in het dorp bent, kom dan langs de keuken van mijn vader. Ik zal tegen Marie zeggen dat ze je te eten moet geven. Of heb je in die put ook nog eten voor de hele winter verstopt?’
Fiel lachte met de mond wijd open. Henri observeerde hem met plezier. De landloper was misschien minder simpel dan hij had gedacht. De man leek alleen zijn emoties niet goed onder controle te hebben: alles kwam er in scheuten tegelijk uit, als een pomp waar lange tijd alleen gehijg uit opstijgt, alvorens de stroom water tevoorschijn gulpt.
‘Jongeheer? We moeten gaan.’
Zelfs de meest ervaren knecht bereikte vroeg of laat het einde van zijn geduld.
Henri knikte. Als ze hier nog lang bleven staan, tastte hij zo meteen ook letterlijk in het donker.
Het laatste zonlicht viel in de verte op een plas, waaruit het gegak van ganzen opsteeg.
‘Ah! De verloren zoon!’
Er waren slechts vier mensen in het ruime bureau van de burgervader, maar Gerard Conscience had het charisma om zalen te vullen, dus leek het opeens te klein. Met de rechterhand schudde zijn vader Henri de hand, met de linker beschreef hij een cirkelende beweging in de lucht; de rook die aan zijn sigaar ontsnapte kwam als een scheve aureool over Henri heen gezakt. De geur van de sigaar was Henri vertrouwd, de rest van het bureau niet; zijn vader had het weer eens laten herinrichten.
‘Heel gauw weet heel het dorp het, meneer de burgemeester,’ zei Maurice.
‘De mensen op straat keken nogal, zeker?’ glunderde de burgemeester. Henri deelde zijn plezier niet. De zoon van de burgemeester, na een lange afwezigheid terug, rijdt de stad in op een gemotoriseerde koets? Hij had zich een Mariabeeld in een processie gevoeld.
Hij gaf zijn overjas en bolhoed aan Maurice, die ze wegbracht naar de gang.
‘Wat drink je? Natuurlijk, natuurlijk, het is nog veel te vroeg. Henri, mag ik je voorstellen...’ – naast zijn vaders secretaire stond een man in veldwachtersuniform, die Henri opnam met verstandige ogen – ‘…onze nieuwe veldwachter, Aurelien Rosy. Hij is de opvolger van die arme George. Aurélien, mijn zoon Henri, terug uit Engeland, na een studie van drie jaar.’
‘Met vakantie?’
‘Nee nee, de studie is afgelopen,’ zei Henri’s vader snel.
‘Welkom in België. Wat studeerde u?’ Bij de s van studeren floot er lucht door de kloof in zijn bovenlip.
‘Onder meer criminologie. Nieuwe technieken bij ondervragingen. Manieren om de plaats van de misdaad te interpreteren.’
‘Interpreteren zelfs. Is de plaats van de misdaad dan belangrijker dan de misdadiger?’
‘Vroeger volstond het een verdachte op een stoel vast te binden en te mishandelen,’ zei Henri ironisch. ‘We leven in de negentiende eeuw. Onze moderne tijd verdraagt dat soort dingen niet meer. Bovendien is marteling vooral geschikt om zondebokken te identificeren, en minder voor het vinden van de ware schuldigen. Het is voor iedereen beter als de plaats van de misdaad spreekt.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten