Henri’s vader was bij de open haard gaan staan. De schoorsteenmantel was van top tot teen bekleed met glanzende houten platen, met in het midden een spiegel waarin een normaal gebouwde man zichzelf kon bewonderen van kruin tot middenrif. Henri zag zijn vader, oudergewoonte, steelse blikken op zichzelf in de spiegel werpen.
‘Daar kan ik voor een deel wel in meegaan, al was het maar omwille van de uitdaging. Het vereist meer van de verdedigers van de wet om dingen te bewijzen, dan om een bekentenis uit iemand te slaan.’
‘Het is ook gewoon nodig. Deze nieuwe wereld brengt nieuwe types misdadigers voort.’
‘Dat zou me verbazen, meneer Conscience. Men zoekt soms nuances waar die niet nodig zijn. Neemt u van mij aan dat er nog altijd maar twee soorten misdaad zijn: de misdaden gepleegd door gekken, en de misdaden gepleegd uit hebzucht. Anders gezegd, misdaden zonder motief en misdadigers zonder geld.’
‘Maar beste man, wat zeg je me nu!’ baste Gerard Conscience, die al te lang niet meer aan het woord was geweest. ‘En wat dan met de crime passionelle, de misdaad uit hartstocht, aangedreven door emotie zoals mijn Hippomobile door de krachtigste op lichtgas draaiende verbrandingsmotor van het land!’
Liever nog dan zelf met hem te praten, keek Henri toe als zijn vader zich in een gesprek wrong. De reacties van de mensen om hem heen zouden portretschilders in verrukking brengen.
‘Mijn vader, meneer Rosy, zou zijn liefde voor de Turnhoutenaren nog het liefste uitdrukken in een Hippomobile voor elke inwoner.’
‘Momenteel zou ik al tevreden zijn als mijn Turnhoutenaren niet in hun beddenbak vermoord werden. Twee brutale inbraken, met groot geldelijk verlies. Een derde inbraak, met een dode. Een handhaver van de wet, laffelijk van het leven beroofd tijdens de uitoefening van zijn ambt. Henri, we bevinden ons op een boogscheut van paniek. De helft van de burgerij is bezig met tralies voor de ramen te zetten, de andere helft loopt mijn deur plat om te vragen wanneer ik tegen die bende woestelingen ga optreden.’
‘Hoe lang is dit al bezig?’
Tegen de veldwachter, die hem vragend aankeek, zei Henri: ‘Mijn vader stuurde een telegram met een heel summier verzoek, om dringend naar België te komen. Zowat alles wat ik over de zaak weet, hoorde ik pas gisteren en vandaag.’
Gerard Conscience deed zijn bezoekers, met schuierende handgebaren, allebei een zetel bij de open haard kiezen en bood hun opnieuw iets te drinken aan.
‘U wil mij dronken voeren, meneer de burgemeester.’
‘Zelfs als ik zou willen, Aurelien! Jij lijkt me iemand die tegen een glaasje en een stootje kan. Zelfs als ik zou willen... Ik heb gewoon niet genoeg flessen in huis!’ Hij begeleidde de laatste zin met een klap op de schouder van de veldwachter.
Henri betwijfelde wat zijn vader had gezegd, over de benodigde flessen. ‘Er zijn maar twee dingen die uw vader nooit ofte nooit uit handen zal geven,’ had de oude Maurice gezegd, ‘en dat zijn de brieven naar u en de sleutel van zijn wijnkelder.’ Hij moest zijn vader daar snel over spreken.
(wordt vervolgd)
Meer weten over de achtergronden van dit feuilleton? Klik hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten