De drie mannen zaten bij het behaaglijk knappende vuur. Gerard Conscience zoog aan een sigaar en blies haast onmiddellijk dikke rookwolken uit. Tussen het rook voortbrengen door, deed hij het verhaal van wat zich in Turnhout had afgespeeld.
‘De eerste inbraak, twee maanden geleden... Wanneer was het precies, Rosy?’
‘Donderdag 19 augustus.’
‘Juist. Het leek een alleenstaand geval. We dachten aan schorremorrie uit Antwerpen. Twee weken later was er echter een nieuwe inbraak…’
‘Vrijdag 3 september.’
‘Vrijdag de derde, en dit keer met twee dodelijke slachtoffers.’
‘Wie?’
‘Achiel Costerlings, de graanhandelaar. Je kent hem.’
‘En wanneer werd duidelijk dat dit eigenlijk een smokkelbende is?’
‘Bij die tweede inbraak. De buren herkenden de kledij van de schoften toen ze wegvluchtten.’
Rosy nam het verslag van de burgemeester over. ‘Mijn betreurde voorganger kwam op de kreten van de slachtoffers af. Hij heeft de verdachten achtervolgd tot buiten het dorp. Ik heb de volgende ochtend een paar man moeten ronselen voor een speuractie, ten noorden van het dorp. Daarbij stootten we uiteindelijk op het stoffelijk overschot van George, moge hij in vrede rusten.’ Rosy sloeg een kruisje. ‘Hij had blijkbaar gevochten. Vermoedelijk is hij neergeschoten met zijn eigen wapen.’
Rosy verraste Henri door hierbij ietwat laatdunkend zijn neus op te halen. Blijkbaar kon er voor de betreurde dode wel een kruistekentje af, maar respect voor zijn voorganger was een brug te ver. Henri voegde het toe aan zijn lijstje met waaroms.
‘George’s geweer is overigens nog niet teruggevonden.’
Dat deel van het verhaal kende Henri al. ‘En het derde feit?’
‘Dat was bij de familie Van Hoeymisse. Er werd meer gestolen dan ooit. Misschien waren ze met meer gekomen. We weten het niet, er waren geen getuigen. Getuigen noch doden of gewonden, godlof.’
‘Die derde inbraak was op 16 september,’ zei Rosy.
De burgemeester begon Rosy uit te leggen dat hij zijn zoon graag wat onderzoekswerk wou laten doen. Niet dat hij niet alle vertrouwen had in de nieuwe veldwachter, nee, helemaal niet – er kropen heel wat woorden in om de veldwachter gerust te stellen, of hem minstens dermate met taal af te matten dat hij zijn verzet zou inslikken – nee, enkel en alleen om deze belangrijke zaak sneller tot een goed einde te brengen.
‘Een louter observerende functie,’ zei Henri. Zijn gedachten waren al elders.
Smokkelaars waren spoken. Ze deden er alles aan om ongezien te blijven, confrontatie te mijden en dat rijmde niet met inbraken. En al helemaal niet met geweld. Het rijmde niet.
Rosy stemde toe, duidelijk ontevreden en al even duidelijk niet bereid om de relatie met de burgervader in zijn nieuwe functie al zo snel te belasten met protesten en conflicten.
‘Je moet ook begrijpen, Aurelien, dat ik mijn zoon al erg lang niet meer gezien heb. Ik zou hem naar hier gehaald hebben om de verdwijning van een vuilnisvat op het kerkplein te onderzoeken.’
Henri besloot zijn vaders manoeuvre grappig te vinden. ‘U hoort het, meneer Rosy, voor u zijn de overvallen van die bende prioritair, voor mij zijn ze een afstudeerproject. Mijn bul hangt ervan af, zou men kunnen zeggen.’
(wordt vervolgd)
Meer weten over de achtergronden van dit feuilleton? Klik hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten