‘Verantwoordelijk is het soms wel,’ ging het meisje door. ‘Eén keer per week breng ik de medicijnen naar de kliniek voor… U weet wel, de kliniek van dokter Carnot.’ Hij maakte een hulpeloos handgebaar. ‘Dokter Carnot komt regelmatig in de krant,’ probeerde ze.
‘Ik heb drie, bijna vier jaar in Engeland gewoond. Belgische kranten vind je daar maar moeilijk.’
‘Wel, als mensen ziek zijn, maar niet in hun lichaam, is dokter Carnot voor hen een heel goede arts.’
Er ging hem een licht op. ‘Een heel interessant nieuw terrein, zijn wetenschap. Met regelmatig schokkende ontdekkingen. De menselijke geest is zo anders, zo veel wispelturiger dan we verwacht hadden. Allicht komt hij daardoor vaak in de krant?’
Het meisje verraste hem: ‘Hij komt gewoon graag in de krant, denk ik. Maar u hebt gelijk. Laatst had hij een groot stuk over zieken die voortdurend denken dat mensen hun kwaad willen doen. Dat ze worden gevolgd, door gevaarlijke lieden. Het schijnt onmogelijk te zijn om hen te overtuigen van het tegendeel. Ook al zeggen allerlei slimme mensen dat ze het zich inbeelden, dat er geen achtervolgers zijn, dat er niets aan de hand is. Ze noemen het volgerswaanzin.’
‘Dat is vreselijk. Overtuigd zijn van een gevaar dat je bedreigt, en niemand in je omgeving die je gelooft.’
Het was nu de beurt van het meisje om hem verrast aan te kijken. Zij had het over een patiënt met een belachelijk waanbeeld, en zijn reactie was… de omgeving van die patiënt in het ongelijk te stellen?
De trein vertraagde en begon aan de laatste kilometer naar de Ooststatie van Antwerpen.
Rechts achter hem zat de enige andere passagier, een oudere dame met een protserige hoed en een kanten sjaal, op ingenieuze wijze om haar hals gewikkeld. Ze volgde het gebabbel van het meisje met onmiskenbare afkeuring.
Het meisje zelf had alleen maar belangstelling voor het pakje op zijn schoot. ‘Vandaag gekocht?’ viste ze. ‘Gekregen dan. Van iemand die belangrijk voor u is.’
‘Waarom denk je dat?’
Ze wees met een gehandschoende hand naar zijn koffer, die op de vloer stond mee te trillen met de trein. ‘De koffer kon u niets schelen, u keek alleen maar naar het pakje.’
Was zijn koffer door het schudden van de trein bijna omgevallen, daarbij tegen zijn benen stotend? Had dàt hem wakker gemaakt?
Achter hem hoorde hij de oudere dame klakkende geluidjes maken met de tong.
Hij voelde niet de minste behoefte om deze opdringerige onbekende het schilderij te tonen, maar wel om het pakje te openen en het zelf nog een keer te bekijken. Met vlugge vingers trok hij de knopen los. Hij nam het schilderijtje op de arm en vouwde het pakpapier links en rechts open, als ontblootte hij het middenstuk van een retabel.
Het treinstel loosde een metalen zucht en begon weer wat snelheid te winnen. Hij wierp een blik naar buiten. Een flauwe bocht in de sporen gaf hem uitzicht op het buikige silhouet van het station.
Opeens viel hem het schoeisel van het meisje op. Degelijke schoenen, perfect voor regenweer, met als enig modieus element een vrij scherpe punt. Daarmee had ze hem een tikje tegen het been gegeven, om hem te wekken. Hij wist het haast zeker.
(wordt vervolgd)
Meer weten over de achtergronden van dit feuilleton? Klik hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten