maandag 7 februari 2022

"De terugkeer", feuilleton (21/22)

5. Een nacht in Turnhout 

Louis Slembrouck wist niet precies wat hem overkwam. Hij keek met grote aandacht naar de koperen klopper op de deur van zijn eetkamer. Elk groenig vlekje op die klopper kende hij. In de zomermaanden hield hij ervan het voorwerp even aan te raken, langzaam zijn hand eromheen te sluiten en de koelte te voelen. Dan was hij even weer een kleine jongen, verhit van het spelen in de straten van Turnhout en nu op weg naar huis. 
De klopper had zijn ouderlijk huis gesierd. Het was een van de weinige voorwerpen geweest die zijn ouders hadden kunnen redden toen de deurwaarder hen op straat zette. Het huis stond er nog steeds. Er woonden mensen in die hem dagelijks kwelden, al wisten ze dat niet. Zijn leven lang had hij gewerkt om de fouten van zijn vader recht te zetten. Gelukkig had hij net zijn notarisstudies afgerond toen de bijl viel. Hij was opeens de kostwinner thuis, hij, een jongen die nog af en toe door zijn vader in het gezicht werd geslagen. De klopper had twee decennia op het nachtkastje gelegen, aan de kant van het bed waar zijn vader sliep, niet aan de kant waar zijn moeder zorgelijk in het donker tuurde. 
Soms kwam hij ’s nachts laat thuis van zijn werk op het notariskantoor. Het huis dat ze toen huurden was tochtig, deuren sloten slecht en dan stond hij vanuit de gang ineens recht de slaapkamer van zijn ouders in te kijken. De klopper glansde dof. Hij had toen al dezelfde vlekjes als nu, nu hij er met tot spleetjes geknepen ogen naar lag te kijken. 
Want hij lag, dat besefte hij nu, en dat was best vreemd, want nooit eerder voelde hij de behoefte op de parketvloer van zijn woonkamer te gaan liggen. 
Louis Slembrouck betastte zijn voorhoofd, de bekende groeven, de borstelige wenkbrauwen. Dat deed hij eerder deze avond ook. Hij zat toen aan tafel, de eikenhouten eettafel waaraan hij alle maaltijden nuttigde, alleen en in stilte. Terwijl hij wachtte op de volgende gang – hij hoorde Angèle in de gang, onderweg naar de keuken met zijn lege soepbord – voelde hij weer de twijfel die hem zo veel tijd kostte. Zijn moeder was gestorven, doodop van de zorgen. Zijn vader was recent gestorven, godzijdank, hij had hem bijna zelf van de trap geduwd als de oude kankeraar nog langer overeind was blijven staan. En nu was hij achtenveertig, in goeden doen, zonder vrouw, zonder bezigheden buiten zijn werk. 
Wat overkwam er hem? Boven zijn wenkbrauwen voelde de huid vochtig. Zweette hij, in oktober? Was hij ziek? Was hij van zichzelf gedraaid en lag hij daarom hier? Het was geen zweet, het was bloed. De klopper, hij kreeg hem opeens niet meer scherp. 
Slembrouck grijnsde ondanks zichzelf. Twintig jaar lang hij gewerkt voor zijn ouders. Lange uren. Dingen gedaan waarop hij niet trots was. Totdat hij de positie bereikte die ooit onmogelijk leek. Om zijn ouders een huis te geven. En om zijn ouders ooit hun eigen huis terug te kopen, het huis waarvan de klopper de laatste herinnering was. 
De grijns deed zijn tanden pijn. Er liep blijkbaar ook bloed uit zijn mond. Nochtans was hij niet op zijn gezicht gevallen.

(wordt vervolgd)
Meer weten over de achtergronden van dit feuilleton? Klik hier

Geen opmerkingen:

Een reactie posten