dinsdag 5 juli 2022

De schaduwkaart (work in progress, 2/11)

Fiene Barbier had Henri bij het ontbijt aangetroffen, drie dagen eerder. De ramen naar de tuin van zijn Brusselse woning hadden opengestaan, maar de tuinkruiden die hij in het voorjaar geplant had konden niet wedijveren met de geur van sterke koffie en spiegeleieren die de kamer domineerde. Henri beëindigde de lectuur van zijn tweede krant. Tegenover hem aan de ovale tafel zat zijn vriend Rik Hellens, veearts te Turnhout, op bezoek in Brussel. Altijd meer geïnteresseerd in beelden dan in woorden, zat hij met een grafietstiftje een foto uit de krant over te tekenen. 
‘Zouden wij ons niet moeten schamen?’ vroeg Henri. ‘Om hier zo ontspannen te zitten niksen, terwijl er vlakbij heftig gevochten wordt, ook voor onze toekomst?’ 
‘Je hebt het over Frankrijk?’ 
‘Meer koffie, meneer Conscience?’ vroeg Clara, Henri’s huishoudster en assistente. 
‘Ja en ja,’ zei Henri, en toen de bel ging: ‘Postbode.’ 
Er viel een bijna-stilte, waarin alleen Clara’s voetstappen hoorbaar waren en vervolgens geroezemoes bij de voordeur. Rika, Henri’s kat, wandelde de gang op, de enige die echt wou weten wie er had aangebeld.
‘Ik denk dat het een beetje aanmatigend is om te denken dat de geschiedenis van Frankrijk behoefte heeft aan ons,’ zei Hellens. ‘Wij zijn geen hoofdrolspelers.’ Henri pulkte aan zijn kamerjas, liet een pluisje naar de vloer dwarrelen. Hij was nog bezig een antwoord onder woorden te brengen toen Clara de kamer weer in kwam. 
‘Een cliënt.’ 
‘Op dit uur?’ 
Zowel Clara als Hellens wilden iets zeggen, maar ze kregen de kans niet: de deur naar de gang, die Clara maar half achter zich gesloten had, werd opengeduwd. 
‘Een goedemorgen samen,’ zei Adolphine Barbier, goedgemutst en luidruchtig. Ze keek de kamer rond, leek alle meubels en decoratie, van de schilderijen tot aan de plinten, in een oogopslag te taxeren en liet haar blik rusten op Rik Hellens. ‘Excuses dat ik uw ontbijt onderbreek, meneer Conscience, maar ik had grote haast om u te leren kennen.’ 
‘Hij is Conscience,’ zei Hellens, naar Henri wijzend. Deze, niet geamuseerd, vouwde zijn krant dicht, de plooien tussen duim en wijsvinger gladtrekkend: ‘Vanwaar de haast, mevrouw… mevrouw?’ 
Clara had een paar passen naar achteren gezet, om in het decor te verdwijnen. Ze zag een vrouw van haar eigen leeftijd, vooraan in de dertig, met een brede mond en prominente wangen, waarvan je zeker kon zijn dat ze over een jaar of tien zouden gaan hangen. Het haar was met allerlei spelden opgestoken tot een redelijk ingenieuze en toch nog verward ogende constructie. Op het voorhoofd krulde het een beetje, links en rechts werd het gevangen in vlechtjes. Aan de voordeur had Clara een glimp opgevangen, onder de overjas, van een dichtgeregen jak. Ze had een vrij prominent achterwerk, dat al haar bewegingen iets zwenkends gaf. 
‘Barbier, Adolphine Barbier, zegt u maar Fiene.’ Ze reikte over de ontbijttafel naar Henri, die haar in een reflex de hand drukte – alsof ze een man was. Zijn gestamelde verontschuldigingen werden meteen afgeblokt: ‘Het maakt helemaal niet uit, meneer Conscience.’ Henri wist op dat moment nog niet hoe snel ze dat ‘meneer’ zou laten vallen en hem zou gaan aanspreken met een achteloze familiariteit. ‘Het is ergens ook wel passend dat u mij de hand schudt, want de persoon die u te hulp roept is een man. Ik ben slechts de boodschapper.’ 
Ze rommelde in een grote handtas en stak Henri ditmaal een dichtgevouwen papier toe. Henri zag dat het een telegram was en bestudeerde allereerst de afzender. ‘Uit Uruguay,’ zei hij en wisselde een blik met Rik, die ietsje rechter op zijn stoel ging zitten. (wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten