maandag 4 juli 2022

In memoriam: Remko Kampurt

Het leven was vurrukkuluk 

Foto: Philip Mechanicus
De jaren meteen na de Tweede Wereldoorlog zijn door Gerard Reve en Willem Frederik Hermans onvergetelijk beschreven als een deprimerend, benepen tijdvak, maar dat is uiteraard een kwestie van perspectief: voor Remco Campert (1929-2022) was dit net een heel spannende tijd. 
Eigenlijk moest Campert zijn middelbare school nog afmaken, na WO II, maar daar had hij geen zin in. ‘De wereld buiten lokte in al haar geheimzinnigheid’, vertelt hij later in een column. ‘Maatschappelijk beoogde ik niets. Ik ging niet naar het Binnenhof om er ruiten in te gooien, maar naar de bioscopen en jazzcafés. Ik genoot niet meer van onderwijs, maar van een soms beangstigende vrijheid’. 
Net als Harry Mulisch en Hugo Claus verlaat Campert de schoolbanken dus zonder diploma. In de eerste jaren na de oorlog verdient hij wat geld met het schrijven van reclameteksten en vertalingen. Hij gaat echter al gauw deel uitmaken van nieuwe stromingen. Er beweegt vanalles in de kunst. In de zomer van 1949 bezoekt Campert voor het eerst Parijs. Op 3 november van dat jaar opent de eerste Cobra-tentoonstelling, in het Stedelijk Museum van Amsterdam. Campert begint poëzie te schrijven; in 1950 verschijnt in eigen beheer een eerste bundel, Ten lessons with Timothy, die hij in Parijs op straat probeert te venten. In datzelfde jaar richten Campert en Rudy Kousbroek hun eigen literaire tijdschrift op: Braak. De titel verwijst allereerst naar het gevoel dat de Nederlandse literatuur een braakliggend terrein is, waar nieuwe dingen op gebouwd kunnen worden. Dit is het terrein van de groep dichters en romanciers die razendsnel bekendheid verwerven als de Vijftigers. 
De Vijftigers waren nauw verbonden met de Cobra-beweging. De daarbij aangesloten schilders (bijvoorbeeld Karel Appel en Corneille) vonden dat een werkelijk vitale kunst alleen maar gemaakt kon worden door vrije mensen. Ook esthetische conventies stonden de spontane expressie in de weg. De Vijftigers deelden die opvatting. Maar spontaniteit nam binnen de beweging vele vormen aan: de moeilijk te doorgronden poëzie van Lucebert én de heel eenvoudige parlando-poëzie van Campert. Zoals Hugo Brems opmerkt in Altijd weer vogels die nesten beginnen heeft Camperts “inlijving” bij de Vijftigers minder te maken met zijn poëzie, dan met ‘zijn plaats in het netwerk van vrienden, tijdschriften en bloemlezingen’.
Braak en de Vijftigers zetten Campert op de kaart, maar in zekere zin stond hij daar al, als “zoon van”. Remco Wouter Campert was het enige kind van de verzetsdichter Jan Campert en actrice Joekie Broedelet. Zijn ouders scheiden als hij drie jaar oud is. Vader Jan overlijdt in 1943, in het concentratiekamp Neuengamme. In Nederland is hij bekend gebleven door zijn gedicht ‘De achttien dooden’, en de naar hem genoemde literaire prijzen. In tegenstelling tot generatiegenoot Harry Mulisch is Remco Campert echter nooit zo bezig geweest met zijn vader. Als kind nam hij het die vooral kwalijk dat hij zijn moeder had verlaten. Pas op gevorderde leeftijd gaf hij zijn vermoorde vader een plaats in zijn oeuvre. 
De oorlog neemt evenmin veel plaats in. In een tv-portret zei Campert: ‘De oorlog heeft vooral indruk op me gemaakt omdat je de macht van iets anders ervaarde, maar aan ons, kinderen, werd natuurlijk lang niet alles verteld. Als schooljongen schud je de oorlog van je af. We werden eerder geboren uit die tijd dan dat we er ons tegen verzetten.’ Voor Camperts oeuvre is de bevrijding veel fundamenteler dan wat daaraan vooraf ging. 
In 1954 publiceert Campert zijn eerste verhalenbundel: Alle dagen feest, met achttien verhalen die hij schreef tussen 1951 en 1953, de Parijse jaren. Pas in 1961 volgt een eerste roman: Het leven is verrukkulluk. In zijn eerste romans heeft Campert een toon te pakken die zowel de critici als het publiek aangenaam verrast. Het onderwerp is de liefde. Al is die lang niet altijd gelukkig, de personages hebben wel een levenslust, een gelukzalige naïviteit die zich ook uit in de stijl, met veel studentikoze taalgrapjes. 
Campert woont afwisselend in Parijs, Blaricum, Amsterdam en Antwerpen, maar vestigt zich in 1966 definitief in Amsterdam. Van 1969 tot 1979 werkt hij als redacteur bij De Bezige Bij. ‘Schrijven is, zoals bekend, een eenzaam beroep, waarbij het gevaar dreigt dat je je op den duur totaal gaat afsluiten, je eigen werk zo belangrijk gaat vinden, dat je de mensheid uit het oog verliest. Ik wil niet als zonderling eindigen. Ik wil weten wat het is om met andere mensen samen te werken.’ 
Campert is goed als redacteur. Hij weet Jan Wolkers over te halen zijn uitgever te verlaten. Ook de latere bestsellerauteur Kees Van Kooten lokt hij bij de concurrentie weg. Zijn eigen productie staat op een laag pitje. Alleen zijn columns blijft hij gestaag schrijven. (Campert begon al vroeg columns te schrijven, lang voordat het genre in Nederland gemeengoed werd.) Later vertelt hij dat hij in die periode ‘een fysieke afkeer’ van het schrijven had: ‘Ik werd geteisterd door een verlammende twijfel. De column in de HP was zo’n beetje het enige wat ik schreef en ook dat kostte me soms moeite.’ In 1985 weet hij, gemotiveerd door vrienden, zijn creatieve impasse te doorbreken, met de novelle Sombermans actie, later verfilmd. 
Camperts bekendheid bij het brede publiek blijft groot, vooral doordat hij drie keer per week in de Volkskrant staat, met de “wisselcolumn” CaMu: de ene dag geschreven door Campert, de andere door Jan Mulder. De column loopt maar liefst van 1984 tot 2006. Campert neemt in de jaren ’90 zelf het initiatief om met de columns te gaan toeren. Politiek of zwaar op de hand zijn Camperts teksten nooit. ‘Omdat ik vrij luchtig schrijf, wil ik zo snel mogelijk naar de aarde terugkeren’, zei hij daar zelf over. ‘Ik moet het hebben van kleine notities, en de gedachte dat je vooral nooit moet vergeten dat het leven ondanks alles doorgaat.’ 
In de 21ste eeuw is er opeens de terugkeer van langer proza: Campert schrijft kort achter elkaar twee beknopte romans, Een liefde in Parijs en Het satijnen hart. In beide staan ouder wordende kunstenaars centraal, die terugblikken op de vergissingen in hun liefdesleven. In 2010 verzamelt zijn uitgever al Camperts gedichten, samen ‘een poëtische autobiografie’, in het boek Dichter. Zowel het proza- als het poëtische oeuvre waren daarmee duidelijk afgerond, al volgde er sporadisch nog nieuw werk dat geen bakens meer verzette. 

Alle dagen feest, of alle dagen kater? 


‘Op een avond zat ik achter mijn bureau voor een stukje papier en toen schreef ik: “Het leven is vurrukkulluk.” Dat vond ik een grappige zin. Iemand moet die woorden zeggen, dacht ik. Toen heb ik er van gemaakt: “Het leven is vurrukkulluk, zei Panda.”. (...) Zo ben ik doorgegaan. Een schema had ik niet, ik wist niet hoe het verhaal verder zou lopen. (...) Later begreep ik dat ik een geluksgevoel wilde beschrijven. En nog later begreep ik dat dat geluksgevoel het schrijven zelf was’. 
Met Het leven is vurrukkuluk (1961) schreef Campert al heel vroeg zijn bekendste roman, een lichtvoetig werkje over jongens en meisjes en hoe ze met elkaar spelletjes spelen. Reclamemakers zouden opmerken dat het fonetisch geschreven ‘verrukkelijk’ de verkoop ook geen kwaad gedaan zal hebben. De roman haalde meer dan dertig drukken. Minder bekend maar even onvergetelijk is Tjeempie! of Liesje in Luiletterland (1969), een sekskomedie over een vroegwijs meisje dat op zoek gaat naar ‘moderne Nederlandse schrijvers’. Zo belandt ze onder meer op de sofa van Harry Mulisch, ‘de best gekapte schrijver van Nederland’, die (aldus Campert) zelfs een wachtzaaltje heeft waarin vrouwelijke fans op hun “beurt” wachten. 
Camperts vroege werk paste in een stroom van romans die de toegenomen vrijheid en het doorbreken van taboes fêteren. Toch valt het in deze romans ook op dat de jonge helden een zelfzuchtig kantje hebben. De mooie Panda uit Het leven is vurrukkulluk ziet er geen graten in om een opdringerige bejaarde buiten westen te slaan en van zijn geld te beroven. Het passeert onopgemerkt in het verhaal, als een onbelangrijk detail. De bange vraag of al die levenslust niet erg zelfzuchtig was, wordt ook gesteld in Camperts latere werk, zoals het met de Gouden Uil bekroonde Het satijnen hart. Daarin ontdekt een hoogbejaarde, chagrijnige schilder dat hij zijn grote liefde heeft afgewezen, omdat hij te eenzelvig op zijn carrière focuste. 
Naast romans heeft Campert ook veel korte verhalen geschreven. Die hebben niet de zorgeloosheid van de vroege romans. In de verhalen legt Campert vaker de klemtoon op de vergeefsheid: er is wel een behoefte om iets te doen, iets te beginnen, maar de energie is niet gefocust en de grote plannen lopen vast. De vele feesten die hij beschrijft hebben iets agressiefs en leiden tot een kater van formaat. De personages, vaak alter ego’s van de schrijver, verlangen ernaar iets teweeg te brengen, een wezenlijke verbetering in de wereld te veroorzaken. Maar het blijft bij fantasieën, omdat ze te onpraktisch zijn of omdat de personages zelf te weinig daadkracht tonen. In het bekende verhaal James Dean en het verdriet (1960) loopt één van Camperts alter ego’s, na de zoveelste pils, het café uit, met een plan: ‘Ik heb een geweldig idee. (...) We gaan iets geweldigs doen. We gaan het verdriet bestrijden.’ De ontnuchtering volgt amper één pagina verder. 
Het staat trouwens ook in Het leven is vurrukkuluk: ‘Er waren zoveel feesten, dacht Boelie; hoe moest hij ze allemaal uit elkaar houden. Altijd dezelfde mensen, dezelfde plannen, dezelfde reacties, dezelfde katers.’ Het varieert van verhaal tot verhaal of de klemtoon ligt op de kater, dan wel op de mogelijkheid van een begin, op de vitale drang of de afknapper.

Waarom Campert altijd populair bleef 


In de jaren ’50 was Remco Campert een trouw bezoeker van jazzclub Sheherazade in de Amsterdamse Wagenstraat. Hij prees het genre enthousiast aan bij vriend en vijand. ‘Het was de muziek die bij me hoorde’, zei hij daarover. ‘Ik heb nooit de behoefte gehad zelf een instrument te bespelen. Ik was meer de fan. De jongen die niets kon, maar er wel heel erg graag bij wilde horen. Het was vooral de sfeer rond de jazz die me aantrok. (...) Ik kleedde me als een existentialist: zwarte truien, lange broeken met korte pijpen. Onder invloed van de jazzmuzikanten die ik bewonderde, liet ik een klein sikje staan.’ 
Remco Campert lijkt er altijd in geslaagd te zijn om mee te surfen op de golven van de tijd. Dat talent beïnvloedde zijn werk: over zijn proza is vaak opgemerkt dat hij een uitstekend chroniqueur van zijn tijd was, die precies aanvoelde welke sfeer er hing in grootstedelijk Nederland. En het hielp hem vooruit: zo verwierf hij bekendheid als dichter in het kielzog van de Vijftigers. Poëticaal hoorde hij amper bij mensen als Lucebert of Hugo Claus, maar dat maakte blijkbaar niet uit. Campert is altijd een groot publiek blijven aanspreken. Hij had er het forum voor (nl. zijn column in de Volkskrant), maar dat verklaart niet zo veel.
Camperts stijl stond al in de jaren ’50 op punt en is in de daaropvolgende halve eeuw amper geëvolueerd. Waarom ging dat niet vervelen? Een belangrijk element is de mildheid. Schreef Campert over de vergeefsheid van het menselijke streven, dan sloeg hij nooit door naar wanhoop. Alleen in het latere werk, zoals Het satijnen hart, durfde hij een beetje te bijten. Camperts werk is makkelijk in het hart te sluiten, omwille van een ontembaar optimisme. Hij vierde de mogelijkheid van iets beters, telkens opnieuw. Dat maakte zijn werk vaak oppervlakkig, ook wel eens repetitief – maar het maakte het ook bijzonder moeilijk om hem níet te appreciëren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten