vrijdag 8 juli 2022

De schaduwkaart (work in progress, 5/11)


‘Mag ik vragen waarom meneer Ducasse u koos als zaakgelastigde?’ 
‘Ik werk al langer voor hem. Meneer heeft een import-exporthandel, met een aanwezigheid in Antwerpen, waar ik op het kantoor werk. Meneer Ducasse zelf komt de laatste jaren amper nog naar Europa.’ 
‘U onderhield vroeger nauwere contacten met hem?’ 
‘Ik had geen amoureuze relatie met hem, als dat is wat u wil weten.’ Fiene Barbier mocht dan van het nieuwsgierige type zijn, ze tolereerde dat niet bij andere mensen. ‘Het is mij zeer goed bekend dat Frankrijk een oorlogszone is. Ook meneer Ducasse is hiervan op de hoogte. Precies daarom wil hij zijn zoon weg uit Parijs. Het laatste brievencontact met hem dateert van vijf maanden geleden. De stad kan elke dag aangevallen worden door de Pruisen. Als jongeheer Isidore zich daar nog steeds bevindt, is hij zijn leven niet zeker. Het heeft geen zin dat meneer Ducasse op het eerste schip naar Europa springt, er is helaas net iets meer haast bij. Hij wil dat wij Isidore daar weg halen, voor het te laat is.’ 
‘Wij, waarom wij?’ 
‘Ik, omdat meneer Ducasse op mij rekent.’ 
‘En waarom ik? Zie ik eruit als een oorlogscorrespondent?’ 
‘Nee, u bent de man die heeft bewezen dat Isidore Ducasse, Graaf van Lautréamont, geen moordenaar is. Zijn vader heeft inlichtingen over u ingewonnen en oordeelt dat deze opdracht bij iemand als u in goede handen is.’ 
Iemand als ik… Henri grimaste. Allemaal goed en wel, maar waarom moest hij het dan zelf zijn? Konden ze niet iemand anders met zijn capaciteiten vinden? Hij vouwde de handen voor zijn gezicht. Was die nep-graaf soms een vloek die op hem rustte? Eerst moest hij die excentrieke dichter vrijpleiten, nu hem het leven gaan redden. De kat was ongemerkt Henri’s ontvangstruimte binnengeslopen, sprong op het bureau en ging als een presse-papier op een stapeltje papieren liggen. Henri streelde haar terwijl hij luidop nadacht. ‘Laten we de praktische, volgens mij onoverkomelijke problemen onder ogen zien. Om te beginnen, twee mensen volstaan niet. Frankrijk is te gevaarlijk. Misschien kan ik mijn vriend Hellens zover krijgen om mee te reizen; hij kan met een vuurwapen overweg.’ 
‘Bedoelt u die hele lange jongeman, die nog vroeger op de dag op bezoek komt dan ik?’ 
‘Hij was niet vroeger, hij kwam twee dagen geleden al aan.’ 
‘Oh,’ deed Fiene en weer was het een onoprechte ‘oh’, de uiting die ze ook al gebruikte toen ze naar ‘mevrouw Conscience’ gepolst had. ‘Ik wist niet dat uw appartement zo groot was. Je kan dat vanop straat soms zo moeilijk inschatten.’ 
Er viel een plompverloren stilte waarin Henri en Fiene elkaar met de ogen vasthielden. Henri voelde dat ze meer wou zeggen en hem uitdaagde om dit spoor van het gesprek zelf voort te zetten. Hij had de onaangename gewaarwording dat er een blos vanuit de nek naar zijn wangen kroop. 
‘Ik noemde Hellens omwille van de noodzaak ons te kunnen verdedigen.’ 
‘Onnodig. Onze veiligheid is verzekerd. We hebben voldoende middelen om een koets en een escorte te huren.’ 
‘Er is ook tijd nodig, die we niet hebben. Elke dag verandert de toestand daar op het terrein. Elke dag die we besteden aan de broodnodige planning is er een grote kans dat Parijs niet meer bereikbaar is.’
‘Dat is waar, maar ik heb met de heren van ons escorte al een route uitgestippeld die naar alle waarschijnlijkheid elke gevechtshaard zal vermijden. We kunnen op drie, vier dagen in Parijs zijn.’ 
‘Dat is niet heel precies.’ ‘Misschien ontmoeten we onderweg toch militairen. Dan is het natuurlijk het verstandigste een omtrekkende beweging te maken.’ 
Had ze maar een omtrekkende beweging rond zijn huis gemaakt. 
‘Hoe dan ook zullen we sneller reizen dan een leger. We bereiken Parijs ruim vóór de Pruisen.’ 
‘Zelfs als dat waar zou zijn… Parijs is groot. Waar zoeken we uw dichter? U zei dat hij verdwenen was.’ 
‘Ik heb zijn laatste adres, maar de brieven die Ducasse père daarheen heeft gestuurd komen terug als onbestelbaar. Ik heb ook adressen van enkele van zijn vrienden. Los daarvan ken ik Parijs goed. Als we snel handelen, kunnen we de stad in en uit zijn op één dag tijd en terugkeren met jongeheer Isidore.’ 
‘Of zonder Isidore en doorzeefd met Pruisische kogels. Of opgehangen in Parijs, omdat ze in die rare buitenlanders die Parijs willen bezoeken in volle oorlog, spionnen zien.’ 
Fiene Barbier wierp de handen in de lucht. ‘Of we kunnen straks even een frisse neus gaan halen, van die drie trapjes op straat vallen en onze nek breken. Met één belangrijk verschilletje.’ 
‘Ik ben benieuwd.’ 
‘Er is nog een tweede telegram voor u, met een soort PS.’ 
Met het voorgevoel dat hij zijn hand uitstak naar de kaas op een muizenval, nam Henri het tweede telegram in ontvangst en vouwde het open. Gelukkig was hij van geldbedragen zelden onder de indruk. Niettemin, als hij deze opdracht aannam zou hij in één klap zo veel verdienen dat hij in de toekomst nog veel minder snel van geldbedragen onder de indruk zou zijn. ‘U hoeft niet in te stemmen omwille van het geld,’ zei Fiene fijntjes. ‘U mag nadien altijd zeggen dat u het hebt gedaan uit liefde voor de poëzie.’ (wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten