donderdag 14 juli 2022

De schaduwkaart (work in progress, 9/11)

‘Een vraag op kousenvoeten dan. Wat voor werk voert u uit, daar in Antwerpen?’
‘Meneer Ducasse heeft een import-exportbedrijf. Uruguay voert vooral wol uit, invoer is een hele brede waaier. Dat betekent dat hij zakendoet met veel verschillende partijen, die hij natuurlijk niet allemaal persoonlijk kent. In het begin was ik niet meer dan een medewerkster op zijn kantoor nabij de haven. Vandaag ben ik zijn vertrouwenspersoon. In twee betekenissen: hij vertrouwt mij volkomen, en ik ben er heel goed in om betrouwbare mensen te onderscheiden van oplichters.’ 
‘Welke opleiding heeft u daarvoor gevolgd?’ 
‘Kweekschool,’ zei ze monter. ‘Ik zal dit beschouwen als onderdeel van je vorige vraag. Ik heb een opleiding om les te geven aan jonge kinderen, en c’est tout. Wat ik doe heeft minder te maken met diploma’s dan met een achterdochtige ingesteldheid. Iedereen met een basiskennis van het alfabet kan formulieren van de douane invullen. Niet iedereen heeft een neus voor verkopers van hete lucht. Nu we het daar toch over hebben…’ Ze nam het gordijntje in het midden vast en probeerde zich met de onderste helft koelte toe te wuiven. 
‘Wat is die meneer Ducasse eigenlijk voor iemand?’ 
‘Nee nee, het is mijn beurt nu. Wou je altijd al privédetective worden?’ 
Henri krabde aan zijn blonde snor. ‘Niet als kind, natuurlijk: ik wist niet dat zo’n functie bestond. Maar wat u net zei over achterdocht… Dat klonk voor mij heel vertrouwd. Er was een tijd – vraagt u me niet hoe lang geleden – dat ik dacht dat iedereen altijd alles in vraag stelde, bleef twijfelen en nog een keertje extra keek en controleerde. Maar dat is niet zo. De meeste mensen spiegelen zichzelf voor dat ze ogen in hun hoofd hebben en dat ze zich niets op de mouw laten spelden. Maar achterdocht is vermoeiend. Dat voortdurende geaarzel tussen geloof of ongeloof, vertrouwen of wantrouwen… De meesten nemen een binnenweggetje: ze geloven wat hen wordt voorgeschoteld. Dan hebben ze zekerheid, en zekerheid is een comfortabele zetel. Op het moment dat ik inzag dat die zetel mij niet gegund was… wist ik dat ik een beroep moest zoeken waarin achterdocht een voordeel was.’ 
‘Tja, onder die omstandigheden… Het seminarie zat er niet meer in.’ 
‘U hebt een vraag gesteld, ik geef antwoord,’ zei hij laconiek, maar volhardend in het gebruik van ‘u’ om Fiene aan te spreken. ‘Maakt u grapjes zo veel u wil. Zijn uw ouders trots op hun achterdochtige dochter?’
De koets moest een tak of zoiets op de weg geraakt hebben, want de inzittenden wipten allebei een eind omhoog. (wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten