vrijdag 22 februari 2013

De derde weg van de liefde

‘In de liefde, zo wist ik, was er hoop en ging je door, of was er geen hoop en gaf je op. Deze keer probeerde ik halsstarrig een derde weg.’
Aan het woord is de hoofdpersoon en verteller van Wat rest, een toneelregisseur die sterk lijkt op de auteur, toneelregisseur en -schrijver Peter van Kraaij. Gedurende enkele jaren heeft de verteller een relatie met Lin, een Rwandese. In welke relatie ze precies tot elkaar staan, blijft een vraagteken. Af en toe gaan ze met elkaar naar bed, maar net zo vaak wijst zij hem af. Als er vrienden of familieleden in de buurt zijn, heet hij steevast de peter te zijn van Ange, Lins dochtertje. 
Het is Ange die hen samenbracht en het is de zorg voor Ange die de verteller in de buurt houdt. ‘Ik had de vreemde gewaarwording dat elke stap in mijn leven, hoe kronkelig ook het pad, me tot hier had gebracht en dat zij de schat was die ik moest vinden.’ Zijn verantwoordelijkheidsgevoel wint het van zijn gezond verstand, ook als het er sterk begint op te lijken dat Lin misbruik van hem maakt, met Ange als pressiemiddel. 
De relatie is een lijdensweg, de genoemde derde weg: er is geen hoop en toch gaan we door. 

Van Kraaij koos ervoor om het boek te openen met het einde: als lezers weten we dat de relatie zal mislukken. Daardoor hangt over alles wat volgt een doem. Alle inspanningen van het koppel zullen vruchteloos blijven. Dus blijft slechts één vraag: waarom? Waarom is de hoofdpersoon ‘een angstige man verwikkeld in de banaliteit van de behaagzucht’? En wat maakte Lin zo onbenaderbaar? Op die eerste vraag zoekt de verteller een antwoord tijdens sessies met zijn therapeut. De tweede vraag wordt “beantwoord” middels flashbacks naar Lins jeugd, en meer bepaald naar de Rwandese genocide. Hoe zij die overleefde, de mensen die ze verloor en wat die episode in haar achterliet. 
Van Kraaij toont zich twee keer behoedzaam. De sessies bij de therapeut stellen vooral de juiste vragen. ‘De psychiater vroeg zich af of ik hem de geheven armen van het verlangen toonde, of de uitgestrekte van de behoefte.’ De verteller lijkt op Haemon, een personage uit een toneelstuk dat hij regisseert: ‘Haemon doodt zichzelf om bij haar te horen.’ Waarom? Antwoorden worden ontweken. En net zo min beweert Van Kraaij dat Lins oorlogstrauma’s àlles verklaren wat haar emotioneel blokkeert. De psychologische verklaring is ontoereikend. Zeer 21ste-eeuws, dit. We zullen het moeten doen met vermoedens. 
Wat rest is overduidelijk een poging van Van Kraaij om een persoonlijke crisis en een mislukte relatie “van zich af te schrijven”. Niettemin blijft dit therapeutische schrijven leesbaar en interessant voor de medemens. De Rwandese scènes voelen altijd juist; de schrijver eigent zich niet gratuit andermans tragedie toe. Een kleine, gave roman. 

Peter van Kraaij, Wat rest. De Bezige Bij Antwerpen, 189 blz., € 19,95. Deze recensie staat in de Standaard der Letteren van vandaag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten